background image
Anna’s ouders waren vermogend. Dit zag ik aan hun huishouding
en bezitting. Zij bezaten vele ossen, doch zij beschouwden hun
bezittingen niet als hun uitsluitende eigendom; zij deelden de
armen ruimschoots daarvan mee.
Ik heb Anna als kind gezien; zij was niet opvallend schoon, maar
toch schoner dan veel andere, hoewel op verre na niet zo schoon
als Maria; zij onderscheidde zich echter door een opvallende
eenvoud en kinderlijke godsvrucht. Deze kenmerken behield zij
haar leven lang: onveranderlijk heb ik haar zo gezien, als meisje,
als huismoeder en oud vrouwtje. Dit is zo waar, dat, telkens als ik
een kinderlijk eenvoudige boerenvrouw tegenkwam, ik niet
nalaten kon bij mezelf te zeggen: dit is er echt ene gelijk Anna.
Zij had nog meer broers en zusters, die allen in het huwelijk
traden; zij echter voelde vooralsnog niets voor het huwelijk.
Haar ouders hadden haar hartelijk lief. Ook werd zij door niet
minder dan zes dingers ten huwelijk verzocht, doch zij wees hen
van de hand. Toen zij, evenals haar voorouders, bij de Essenen
raad ging inwinnen, werd haar te kennen gegeven dat zij Joakim
moest huwen. Deze was voor haar nog een onbekende, doch toen
haar vader Eliud naar het dal Zabulon verhuisde, waar Mattat, de
vader van Joakim woonde, verlangde Joakim haar ten huwelijk.
Joakim was helemaal niet schoon. De H. Jozef, hoewel niet meer
jong, was bij Joakim een zeer bevallig man. Joakim was klein,
breed geschouderd en toch mager; hij zag er bijna uit als een
-
Merari ieder zijn eigen bepaald werk te doen,
dat men aangeduid vindt in Num. 3, 21-38.
Zo hadden de Kehatieten, b.v. bij de verplaatsing van de tabernakel, zorg te
dragen voor de Verbondsark, de tafel der toonbroden, de zevenarmige
kandelaar, de altaren (reukaltaar) en alle gereedschappen van het
heiligdom, die nodig waren bij de dienst vóór het voorhangsel.
Wanneer K.E. voorouders van de H. Anna godvruchtig de Ark zag dragen,
waren dit hetzij priesters, die in sommige gevallen ook de Ark droegen, of
levieten uit de familie Kehat. Bij verplaatsingen van de tabernakel zorgden
dezen voor de Ark (Num. 4, 1-20).
Fascikel 1
54