background image
tabernakel van diezelfde tempel en als gaf hij hem aan een
priester, opdat uit de zegen het heilig vat gevormd zou worden,
waarin het Woord het vlees aannemen moest.
Zo iets is niet in woorden weer te geven, omdat dit (nl. die zegen)
het ongeschonden Allerheiligste is, dat door de zondeval in de
mens geschonden is geworden. (Wij menen dat dit wil zeggen:
God redde iets uit Adam voor diens val, wat door zijn val in alle
mensen geschonden en bedorven werd. )
Ik heb vanaf mijn vroegste jeugd in mijn menigvuldige visioenen
op het Oud Testament zeer dikwijls een blik in de Verbondsark
geworpen en ik heb dan telkens alles gevoeld wat ik voel in een
eigenlijke kerk, doch hier in de tempel was dit gevoel meer met
vrees en huiver gemengd. Ik zag niet enkel de tafelen van de Wet
met het geschreven woord van God daarop, maar ook een
geheimnisvolle, een soort sacramentalische tegenwoordigheid van
de levende God56, en deze was als de wortel van wijn en tarwe,
van vlees en bloed van het toekomstige offer der verlossing.
56 De H. Schrift geeft ondubbelzinnig te verstaan dat God op een bijzondere
wijze in het Al erheiligste in of op de Ark tegenwoordig was. Op het
verzoendeksel vertoonde zich, hetzij voortdurend, hetzij in bijzondere
omstandigheden – dit is niet zeer duidelijk – een luister van de goddelijke
majesteit in een gloriewolk: “Ik verschijn in de wolk op de spreektroon, op het
verzoendeksel” (Lev. 16, 2).
“God sprak van tussen de twee kerubs, die op de Verbondsark stonden en
waar Hij zich openbaarde, tot Mozes” (Ex. 25, 22). “God die besloten had in
een gloriewolk onder zijn volk te wonen, vervulde de tempel” (I Kon. 10-13; II
Par. 5, 13-6, 1).
Deze heel bijzondere tegenwoordigheid, die meer was dan een gevolg van
Gods alomtegenwoordigheid, werd in het hebreeuws ‘Sjekina’ genoemd,
d.i. ‘verblijf’, ‘tegenwoordigheid’ (sjakan = wonen, verblijf houden).
Volgens onze zienster was die glans de uitstraling van het in de Ark
berustende heilige voorwerp, dat het onderpand, de zetel was van Gods
tegenwoordigheid op de Ark tussen de kerubs; dat voorwerp zelf was een
voorspel van ons H. Altaarsacrament.
(Naar een nota van Brentano in Leven der H. Maagd. )
Fascikel 1
107