background image
Hiervoor stonden deze paarsgewijze tegenover elkander en
dansten in kruisende richtingen en in allerhande figuren door
elkander. Zij huppelden daarbij niet, hun dans was een soort
‘menuet’. Menigmaal maakten zij daarbij een wiegende,
schommelende of slingerende beweging van het lichaam, op de
wijze van de beweging van de Joden onder hun gebed. Enige
meisjes begeleidden de dans met de muziek van fluiten, triangels
en schellen.
Een zeker instrument had een zeldzame en bijzonder aangename
klank. Dit was een kastje met een schuine wand op beide zijden,
en hier bespannen met snaren, waarop men tokkelde. In het
midden van de kast zaten kleine blaasbalgen. Deze, op en
neergedrukt trokken uit meerdere kromme en rechte pijpen
geluiden die zich met de snarenklanken mengden. De
musiceersters hadden het instrument op de knieën.
‘s Avonds zag ik de lerares Noëmi de H. Maagd naar haar
kamertje brengen, waaruit men in de tempel kon neerzien. Het
was niet volmaakt vierkantig en de wanden waren met
driehoekige figuren (van verschillende houtsoorten?) veelkleurig
bekleed.
Er stond een zit- of voetbankje en een tafeltje in, en in de hoeken
bevonden zich kasten met vakken, die dienden niet alleen om iets
te bergen, maar ook om er wat op te leggen. Vóór dit kamertje
bevond zich een ruimte die tot een slaap- en klederplaats diende,
zoals ook de kamer van Noëmi.
(Deze zeer beknopte beschrijving schijnt, vergeleken bij de volgende 
die duidelijker is, niet alleen minder klaar maar zelfs foutief.   
De andere volgt straks). 
Misschien kan men er enige zin aan geven, maar daarnaast mag nooit
Christus’ woord vergeten worden: “God is Geest en wie Hem aanbidden,
moeten Hem in geest en waarheid aanbidden: zulke aanbidders
zoekt de Vader.” (Joa. 4, 23-24).
Fascikel 3
277