background image
of ‘vestaalse maagden’, die waakten in de tempels en het heilig vuur van 
de godin Vesta onderhielden.   
Cornelius meent dat de heidenen hierin de Joden navolgden, maar 
waarschijnlijk is het andersom; het is immers een feit dat de Israëlieten 
vele elementen, voorwerpen en praktijken in hun eredienst ontleenden 
aan de omringende volkeren, onder wie zij geleefd hadden, vooral aan 
de Egyptenaren.  
De celletjes van de vestalen te Rome lagen, zoniet rond de tempel van 
de godin, dan toch rond een hoge, ruime zaal.  
De pelgrim Leroux die ze bekeek van nabij, zegt erover, na die meisjes 
de religieuzen van het heidendom genoemd te hebben:  
“Als kind werden zij aangeduid en gekozen; hun opleiding en dienst 
duurde 10 jaren; daarna moesten zij nog 10 jaren nieuwelingen helpen 
opleiden en dan mochten zij huiswaarts keren en een huwelijk aangaan.  
Al die tijd bleven zij kort gehouden en onderhielden zij het heilig vuur, 
maar waren niet streng opgesloten: zij mochten bezoeken ontvangen.  
Hun cellen waren verre van ruim en comfortabel, maar integendeel erg 
benepen en ongemakkelijk; ik onderzocht er meerdere; ze waren 
rondom een hoge, vierkante zaal gelegen.” (Pèlerins d’Orient, p. 345).  
Het bestaan op zichzelf van zulke celletjes aangebouwd rondom de 
eigenlijke tempel, waarvan de in nr. 71, voetnoot 161 aangehaalde tekst 
uit I Kon. 6, 1‐8 gewag maakt en die ook door Flavius Josephus 
beschreven worden, begunstigen sterk onze mening.   
1 Koningen 6
Salomo’s tempelbouw
1. In het vierhonderd tachtigste jaar na de uittocht der Israëlieten uit het land Egypte, in het
vierde jaar van Salomo’s regering over Israël, in de maand Ziw, dat is de tweede maand,
bouwde hij het huis voor de HERE.
2. Het huis dat koning Salomo voor de HERE bouwde, was zestig el lang, twintig el breed en
dertig el hoog.
3. De voorhal aan de voorzijde van de hoofdzaal van het huis was twintig el lang over de
breedte van het huis en tien el diep, vóór aan het huis.
4. Ook maakte hij aan het huis vensters van eng latwerk.
5. Voorts bouwde hij tegen de muur van het huis een aanbouw, rondom tegen de muren van
het huis, rondom tegen de hoofdzaal en de achterzaal; en hij maakte die rondom met
verdiepingen.
6. De benedenste verdieping had een breedte van vijf el, de middelste van zes el en de derde
van zeven el, want hij bracht aan het huis rondom van buiten inkortingen aan om niet in de
muren van het huis in te hoeven grijpen.
7. Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en
geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis.
Fascikel 3
312