background image
Hierop naderden zij tot een huis, waarvan de man aanvankelijk
zeer ruw tegen Jozef optrad, toen deze hem nederig om
herberging verzocht. Hij lichtte met zijn lantaarn de H. Maagd in
het aangezicht en spotte met Jozef, omdat hij zulk een jonge
vrouw op reis met zich meenam; dit geschiedde wel uit naijver (=
wedijver, afgunst, jaloersheid) en minnejaloezie, zo gaf hij te
verstaan, maar de vrouw kwam bij en deze had medelijden met de
H. Maagd; zij wees hierop het echtpaar met grote vriendelijkheid
een plaats aan in een zijvleugel van het huis en bracht ook kleine
broden ter verkwikking. Ook de man voelde weldra spijt over
zijn onbeschoftheid en was voortaan zeer voorkomend jegens de
heilige reizigers235.
Hierna trokken zij verder en kwamen in een derde huis, dat door
jonggetrouwden bewoond was en waarin ik een oudje op een stok
zag hinken. Hier werden zij slechts met koele beleefdheid en niet
bijzonder vriendschappelijk opgenomen; men trok zich de
reizigers niet erg veel aan; de bewoners waren niet van die
235 Na de vijgenboom in een huis eerst bespot, daarna goed onthaald. –
Aan het einde van dit nr. zegt de zienster: “Zij waren meer de Jordaan
genaderd.” Dit past vooral op dit huis dat wij, niet geheel zonder reden
veronderstellen te Nebi Moesa. Deze naam betekent: ‘de profeet Mozes’.
Hier lokaliseren de Mohammedanen op een onbegrijpelijk domme wijze het
graf van Mozes. Tot vóór de laatste joodse oorlog, misschien zelfs nu nog,
trokken zij er jaarlijks uit Jeruzalem met groot brio (= levendigheid, vurigheid)
en lawaai in bedevaart naar toe.
Volgens de Palestinoloog V. Guérin heeft die moskee een christelijke kerk
opgevolgd. De Moslims hadden overigens de gewoonte ingepalmde
christelijke kerken in moskee te veranderen en er kritiekloos en uiterst
bijgelovig eigen herinneringen aan vast te knopen.
Als wij dit gegeven verbinden met de mededelingen van de zienster
“dat de rustplaats der H. Familie reeds kort na Jezus’ geboorte in bidplaats
veranderd werd.” (en later zonder twijfel een kerk geworden is),
“dat het huis op een heuvel met wijds vergezicht gelegen was.” (wat door
Guérin bevestigd wordt) hebben wij wel enige reden om dat huis hier te
veronderstellen (cfr. V. Guérin, Samarie I, blz. 21 tot 28).
Fascikel 4
438