background image
O die bevallige heuvels met de bomen er omheen in beweging, als
spoedden ze zich naar de kribbe om de Schepper, die zijn
schepselen bezoekt, bij zijn aankomst te begroeten, om de
bloesems en vruchten die zij van Hem ontvingen, weer voor zijn
voeten uit te strooien.
Overal openen de bloemen hun kelken (in ‘t H. Land bloeien ze
ook in de winter), en brengen als welkomsgeschenk aan de Heer
zichzelf, hun vormen en kleuren en geuren, waartussen Hij weldra
zal komen wandelen.
De bronnen verlangen om Hem met hun gemurmel bij hun rand te
begroeten; de fonteinen springen Hem tegen en dansen met
jubelend ongeduld als kinderen die hun kerstgeschenken komen
halen.
De vogelen houden een vrolijk en welluidend concert, de
lammeren blaten en huppelen vol hoop, alle dieren zijn opgewekt
en dartel en tam. Alle bloed gaat reiner en krachtiger aan het
stromen.
Een voorgevoel doet alle vrome harten, die zwanger van
verwachting zijn, feller kloppen en de nabije Verlossing
vermoeden. Alles is ontroerd. Zondaars worden vervuld met
droefheid, ontroering en berouw; de hoop herleeft in hun hart,
maar de onverbeterlijken, de versteenden, de verklaarde vijanden
van God, de toekomstige beulen en kruisigers van Christus
worden overvallen door onrust, schrik en verwarring, die zijzelf
niet begrijpen, want ook zij hebben het gevoel, het vermoeden dat
er iets plaats heeft gehad in deze tijd die nu zijn vervulling
bereikt.
Doch van deze vervulling is Maria zich bewust en getuige; zij
beleeft die. Alle geluk en zaligheid is besloten in haar nederig,
allerzuiverst, menslievend en barmhartig hart, dat bidt bij de
Verlosser, die onder dat hart mens is geworden en nu als het licht
van de wereld zijn intrede heeft gedaan in zijn eigendom,
Fascikel 5
491