background image
Het Arabische woestijn-hoogland, gezien uit het oosten of de Eufraatvlakte,
biedt uitzicht van een bergketen. Deze loopt van noordwest naar zuidoost
parallel met de Eufraat; ze begint tegenover Damaskus of zelfs Palmyra en
verlengt zich tot de Perzische Golf (zie kaartje).
Wij vinden die bergketen reeds vermeld bij Dapper (1680): “Arabië grenst
ten oosten door tussengelegen bergen aan Chaldea of Babylonië en aan de
Perzische Golf; dat gebergte reikt van de (Opper-)Eufraat tot de Perzische
Golf.” (Arabië, 83, 96, 97).
Het gewest der stenen en potscherven is hetzelfde als in fasc. 27, nrs. 1554
en 1555, als Jezus naar Chaldea reist. Dat K. alles goed gezien heeft, mag
ook uit de volgende beschrijving blijken: “De uitgestrekte Syrische woestijn
Hamad, ten oosten van Jordanië, is grotendeels een steppe waar de
bedoeïenen hun kudden drijven, maar men vindt er ook gewesten, geheel
bedekt met stenen en keien als kiezelstenen, granietstukken, zandsteen,
keistenen, kalkstenen, zo effen dat ze in een soort mortier gevormd of
gegoten schijnen. Op andere plaatsen ontrollen zich lange stroken zand,
gelijk eindeloze zeegolven, van elkander gescheiden door streken grond die
met afgeronde keistenen (galets) bedekt zijn.” (D.B. Désert, c. 1389); deze
steen- en zandstroken verlengen zich zuidwaarts tegenover de Perzische
Golf (Géogr. univ. V, 121).
De reiziger Morton, van Palmyra in auto naar Bagdad rijdend, doorkruiste
het noordelijk gedeelte van dat land en zegt: “De woestijn lag aan
weerszijden tot aan de gezichteinder en bestond grotendeels uit een vlakte
van kiezelzand, hier en daar roodachtig van kleur; lage bruine heuvelketens
braken de eentonigheid van de vlakte en nu en dan kwamen er vulkanische
rotsen boven.” (Langs bijbelse Paden, 42).
Fascikel 6
599