background image
twee herders bij de H. Maagd komen, die haar waarschuwden, als
kwamen er van overheidswege agenten die op zoek waren naar
haar Kind. Dit beangstigde de H. Maagd geweldig en spoedig
daarop zag ik de H. Jozef binnentreden, het Jezuskindje uit haar
armen nemen, in een mantel hullen en het wegbrengen; ik kan me
niet meer herinneren waar hij het heenbracht, als ik het ten minste
ooit heb geweten.
Ik zag nu de H. Maagd wel een halve dag lang alleen in de grot
zonder het Kindeke, het hart vol moederlijke angst en
bezorgdheid.
Toen nu het uur daar was, waarop zij geroepen zou worden om
het Kind aan haar borst te voeden, drukte zij de eerste melk, die
door de schok van haar gemoed bedorven kon zijn349, in een
kleine holte van de witte steenbank der grot uit; zij vertelde deze
voorzorg aan een vrome ernstige herder, die tot haar kwam
(waarschijnlijk om haar bij het Kind te brengen), en daar deze
herder diep overtuigd was van de grote heiligheid van de Moeder
des Verlossers, schepte hij later de melk van de Moeder-Maagd,
die in de witte steenholte schuimend als gegist was, zorgvuldig op
met een lepel; hij bracht ze met een eenvoudig geloof naar zijn
vrouw, die bij gebrek aan melk haar zuigelingske niet kon voeden.
De goede vrouw gebruikte met een eerbiedig vertrouwen deze
heilige medicijn en haar geloof werd op staande voet zo doelmatig
gezegend, dat zij overvloed van melk kreeg voor haar kind.
349 Moedermelk bedorven door de schok van het gemoed. – Een hevige
ontsteltenis schijnt er invloed op te hebben.
Men heeft lang gepoogd onze zienster in haar uiterste zwakheid nieuwe
krachten bij te brengen door middel van moedermelk. Het initiatief hiervan
ging uit van haar dokter, de heer Wesener, die in zijn dagboek hierover
schrijft: “Merkwaardig voor de natuurvorsers is het feit dat de zieke telkens
aan de smaak van de melk herkende, zoals zij dit aan de voedster
verklaarde, als deze wat onpasselijk of door gemoedsaandoening ontsteld
was geweest.” (blz. 272).
Dus schijnt Maria’s voorzorg niet onredelijk of bijgelovig te zijn geweest.
Fascikel 6
672