background image
de scherpte van een pijl in het hart getroffen werd; hierop beval
hij zijn gezellen deze reizigers geen kwaad te berokkenen.
Ook de H. Maagd zag die straal in het hart van de rover dringen,
zoals zij het later, na haar terugkeer, aan de profetes Hanna
vertelde376.
De rovershoofdman leidde de H. Familie nu over de gevaarlijke
plaatsen van de weg naar de hut; het was nacht.
Hier bevonden zich de vrouw van de rover en een paar kinderen.
De man bekende aan zijn vrouw de wonderbare indruk die hij bij
de aanblik van dat Kind ondergaan had en zij ontving de H.
Familie niet onvriendelijk, maar met een zekere terughoudendheid
en gevoelens van ontzag.
De heilige reizigers namen plaats op de grond in een hoek en
begonnen wat te verorberen van de voorraad spijs die zij mee
hadden. Aanvankelijk waren die mensen eerder schuchter, wat
toch in andere omstandigheden hun geaardheid niet scheen te zijn,
376 Nota van Brentano. – Dit voorval van de H. Familie onder de rovers,
zoals veel andere bijzonderheden over de vlucht naar Egypte, ontlenen wij
aan de gesprekken van Jezus met de oude Esseneroverste van Nazareth;
deze heette Eliud; hij deed wandelingen met Jezus van Nazareth uit door de
Esdrelonvlakte naar Nazara en Endor. Dit geschiedde gedurende een paar
dagen vóór Jezus naar Judea en de Jordaan vertrok om het doopsel van
Joannes te gaan ontvangen (zie fasc. 9, nr. 233 tot fasc. 10, nr. 244).
Eliud verklaarde deze geschiedenis vernomen te hebben van de profetes
Hanna, aan wie de H. Maagd zelf ze had verteld.
Tot hier Brentano.
***
Wij voegen er aan toe:
Na dit verhaal begrijpen wij beter de zo wonderbare bekering van hem die
men de ‘goede’ moordenaar noemt. Wij mogen zonder lichtgelovigheid
veronderstellen dat zijn moeder, eenmaal beland in een godvruchtig midden,
onvermoeid gebeden zal hebben voor haar kind, dat zij in een gevaarvolle
omgeving achtergelaten had en ervoor de bekering in het uur van zijn dood
bekomen heeft. Een troostvol gebeuren voor allen die om de bekering van
een duurbaar wezen bidden en maar niet verhoord schijnen te worden.
Fascikel 7
754