background image
hem niet veel beter dan een slaaf en gaven hem voor zijn werk
wat zij wilden; nu eens bracht hij iets voor zijn arbeid naar huis,
andere malen niets. Hier beschikten de inlanders niet over de
nodige bekwaamheid om stevige woningen te bouwen; ook
hadden zij geen timmerhout en ofschoon ik hier en daar wel een
boomstam zag liggen, toch bemerkte ik dat zij, bij gebrek aan
werktuigen, er niets mee aanvangen konden; de meesten hadden
slechts stenen of benen messen en schenen mij een soort
turfstekers te zijn. Jozef had zijn nodigste gereedschappen
meegebracht.
De H. Familie had zich weldra, zo goed als het ging,
geïnstalleerd. Jozef deelde doelmatig het aangebouwde voorhuis
in door middel van lichte vlechtwerkwanden in meerdere ruimten;
hij richtte de haardstede behoorlijk in en vervaardigde voet- en
zitbankjes en kleine lage tafeltjes; de mensen zaten hier allen op
de grond om te eten (fasc. 1, nr. 13, voetnoot 31).
De H. Familie bracht hier meerdere jaren door en ik heb uit
verschillende tijdstippen van Jezus’ kinderjaren een menigte
taferelen gezien; ik zag de plaats waar Hij sliep. In de wand van
het gewelf waar Maria sliep, zag ik een door Jozef uitgeholde nis,
waarin het bedje van Jezus ingericht was. Maria sliep daarnaast
en ik heb haar dikwijls ‘s nachts, vóór Jezus’ bedje neergeknield,
tot God zien bidden, terwijl Jozef in een ander vertrek sliep.
Ik zag ook de bidplaats die Jozef in een afgezonderde gang in de
woning ingericht had. Jozef en de H. Maagd hadden daarin ieder
hun eigen gescheiden plaats, ook het Kindje Jezus zijn eigen
hoekje, waar het zijn gebeden deed, hetzij gezeten of staande of
knielend. De H. Maagd had een soort altaartje, waarvóór zij bad;
dit was een klep of tafelblad, dat het deurtje vormde van een nis
of holte in de muur; deze holte was gesloten door dit soort deurtje,
dat, neergelaten en met een rood en wit kleedje bedekt, een klein
altaartje vormde.
In deze muurholte nu bevonden zich heilige zaken, een soort
relikwieën. Ik zag er kleine struikjes in kelkvormige potten; ik
Fascikel 7
795