background image
15. Zijn binnenste is hard als steen, hard als een onderste molensteen.
16. Verheft hij zich, dan worden machtigen bevreesd, zij geraken buiten zichzelf van ontzetting.
17. Treft iemand hem met een zwaard, dan houdt het geen stand, evenmin als lans, werphout
of pijl.
18. IJzer acht hij als stro, koper als vermolmd hout.
19. Geen pijl jaagt hem op de vlucht, slingerstenen worden voor hem veranderd in stoppelen.
20. Als een stoppel acht hij een knots en hij lacht om het suizen van de lans.
21. Aan zijn onderzijde zitten puntige scherven, hij breidt een dorsslede uit op het slijk.
22. Hij doet de diepte koken als een pot, maakt de zee aan een zalfketel gelijk.
23. Achter hem is een lichtend spoor, zodat men de waterdiepte voor zilverhaar zou houden.
24. Zijns gelijke is er op aarde niet, een schepsel zonder vrees.
25. Op al wat hoog is, ziet hij neer, hij is koning over alle trotse dieren.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Wanneer Job (vanuit zijn tweede woonplaats; zie fasc. 17, nrs.
664-667) in Egypte kwam, heersten daar vreemde koningen van
herdersvolkeren uit het vaderland van Job (zie fasc. 6, nr. 143,
voetnoot 322). Één van die bewindvoerders was uit de landstreek
van Job en een ander uit het verst afgelegen land van de H.
Driekoningen; zij heersten slechts over een deel van Egypte en
werden later door een Egyptische koning uit het land verdreven.
Eens was in een stad een grote menigte van dit herdersvolk
verzameld; als landverhuizers waren zij in Egypte
binnengedrongen en daar gebleven.
De koning van die herders uit de landstreek van Job begeerde
voor zijn zoon een vrouw uit zijn stamgenoten op de Kaukasus en
Job bracht deze koninklijke bruid die een verwante van hem was,
in een stoet met groot vertoon naar Egypte; hij dreef een dertigtal
kamelen met zich, bracht rijke geschenken mee en was van een
groot getal dienstknechten vergezeld.
Job was een schone, grote man, nog jong, en had een aangename,
geelbruine gelaatskleur en roodachtig haar. De bewoners van
Egypte waren van een vuilglimmende bruine kleur. Dit land was
toen nog niet zeer dicht bevolkt, slechts hier en daar was er een
zeer grote agglomeratie gevormd, waar vele mensen
opeengehoopt leefden. Toen bestonden hier ook nog zulk geen
Fascikel 7
811