background image
“Nu nog daalt men langs trapwegen van de moskee-esplanade in
de vallei af.” (Rops, Jez. 409).
V. Het Tempelplein.
Volgens Flavius Josephus was het geplaveid met verschillende
soorten van stenen. In het plaveisel waren hier en daar openingen
gelaten, waarin oudtijds, zoals nog heden, bomen groeiden.
De H. Schrift vergelijkt de eeuwige wijsheid bij een cipres op de
berg Sion, d.i. de Tempelberg.
Rondom was het plein met zuilengangen omgeven. Reeds is de
oostelijke gang boven de reusachtige steunmuur vermeld. Daar
Salomon zelf als eerste deze kant van een zuilengang voorzien
heeft (B. J. II, 132), behield deze gang tot het einde toe de
benaming ‘zuilengang van Salomon’. (cfr. Joa. 10, 22).
In Salomons tijd was het Tempelplein ten zuiden begrensd door
een muur, die het afscheidde van het lager gelegen koninklijk
paleis, en ook aan de noord- en westkant schijnt het slechts een
afscheidingsmuur zonder meer gehad te hebben.
- De westmuur verhief zich steil op de fundatiemuur boven de
Siloë-vallei.
- De noordmuur volgde de rand van een 6 m brede rotsgracht,
die men teruggevonden heeft.
Muur en gracht verdwenen, wanneer Herodes het plein
noordwaarts uitbreidde. Nu strekte het zich uit tot tegen de
rotsbank van de Antoniaburcht; de rest aan die noordkant werd
afgesloten door een muur met een poort.
De west- en noordzijde werd door Herodes voorzien van een
dubbele zuilengang, gevormd door de buitenmuur en twee rijen
kolommen van wit marmer en uit één stuk. De zuilengang van
Salomon ten oosten behoefde niet in zijn geheel te worden
herbouwd: nooit had hij opgehouden te bestaan. Hoewel
archaïsch van bouwtrant en uitzicht, was die gang zo
Fascikel 8
63