background image
onvruchtbaarheid, rots, rots en nog eens rots. (Leroux, Portmans,
Mislin; De Géramb, etc.).
Erger nog, ten oosten van de bergRUG loopt op de oostelijke
helling van noord naar zuid, d.i. vanaf de berg van Jezus’ vasten
bij Jericho in het noorden tot onder de Dode Zee in het zuiden,
een lange strook grond die nog heel wat akeliger en steniger is
dan de rest van Judea. Slechts in haar valleien groeit een hapje
groen en enkele struikjes voor de kudden. Het is de zogenaamde
‘woestijn van Juda’, een echt rotsland dat steil naar de Jordaan,
naar de Dode Zee en de Araba (diepe vallei ten zuiden van deze
Zee) afdaalt. In alle richtingen is deze woestijn door talloze,
onregelmatige, ordeloze ravijnen doorsneden; het uitzicht is
akelig.
“Nauwelijks heeft men Betanië achter de rug,” zegt een reiziger,
“of de huizen verdwijnen en de landbouw houdt op. Voor alle
plantengroei vindt men nog op enige plaatsen wat slaaplelies en
doornstruiken. De kaalheid neemt steeds toe; de wegen zijn
rotswanden tegen hoge berghellingen boven diepe afgronden,
waarin andere ravijnen uit andere richtingen uitmonden; samen
maken zij het gewest voor de zwerver tot een onuitkoombare
doolhof.” (Prat, J. Chr. II, 21).
“Geen spoor van menselijk leven is er te zien, buiten enige
herders die hun schapen en geiten te grazen leiden tussen
doornstruiken en aromatische kruiden, die in zulk een
verschroeiende hellehitte in leven blijven.” (Prat, J. Chr. I, 151;
Mislin, Portmans, etc.).
De oostelijke helling daalt snel naar de Dode Zee af; zo ook de
bergravijnen met hun diep uitgegraven bedding, dwars door de
woestijn van Juda, tussen naakte loodrechte rotswanden.
De westelijke helling daarentegen daalt geleidelijk naar de
Middellandse Zee af. Deze helling is dus, gelijk de beken en
rivieren die door de valleien vloeien, veel langer dan de
oostelijke. Dit geldt trouwens voor het land in zijn gehele lengte.
Fascikel 8
101