background image
slagveld, waarop Ezekiël in een geestverrukking te zien kreeg
hoe de doodsbeenderen op een uitgestrekte vlakte zich
ordelijk aan elkander voegden, met aderen en vlees bekleed
werden en hoe dan een opkomende wind hun geest en leven
inblies
(Ezek. 37, l-14)10.
Ik bekwam de verklaring dat de aaneenvoeging van die gebeenten
en hun bekleding met vlees door de lering en de doop van Joannes
verwezenlijkt werd, terwijl de instorting van geest en leven
bewerkstelligd zou worden door de Verlossing van Jezus en door
de zending van de H. Geest.
De mensen in deze landstreek waren zeer verwaarloosd, vervallen
en terneergeslagen, maar Jezus troostte hen hartelijk,
vooral door de verklaring van het visioen van
Ezekiël.
Van hier ging Hij nog verder naar het noorden11 tot in het gewest,
waarin Joannes bij zijn terugkeer uit de woestijn zich het eerst had
10 Slagveld van Ezekiël. –
Bij deze profeet, 37, 1 lezen wij dat de hand (of geest) van Jahwe Ezekiël
wegbracht naar een vlakte, die vol dorre beenderen lag.
Bedoeld zou kunnen zijn een vlakte in de geest of ingebeeld. Volgens K. is
het dus een reële vlakte en wel de ruime, hoge vlakte tussen de Libanon en
de grote Hermon. De juistheid van haar bewering kunnen wij natuurlijk niet
bewijzen; alleen kunnen wij zeggen dat de term door Ezekiël gebruikt om de
vlakte aan te duiden, nl. in ’t Hebreeuws Biqah, zulk een ruime vlakte
bedoelt, in tegenstelling met de Hebreeuwse term ‘gê’, die een enge
bergvallei aanduidt. Inderdaad, zelfs nu nog draagt de ruime, hoge vallei
tussen Hermon en Libanon de naam Beqa (Arabisch).
11 Jezus gaat nog verder naar het noorden –
uit de samenhang blijkt dat Hij vrij ver naar het noorden doorgereisd is,
misschien ter hoogte van Beyroet. Nu, volgens de pelgrim Mislin, I, 147
bestaat te Beyroet een traditie die houdt dat Jezus tot tegen de poorten van
die stad het evangelie is komen verkondigen.
Over de rest van dit nr. kunnen wij niets zeggen; het betekent feitelijk niets
voor ons, misschien des te meer voor de zienster; we laten het voor wat het
is.
Fascikel 9
47