background image
In dit dorp woonden strenge onderhouders van de Wet; het waren
geen Essenen; men noemde ze Nazireeën22. Dezen hadden
belofte gedaan voor korter of langer tijd; zij leefden in velerlei
onthouding; zij bezaten een ruime school en meerdere huizen. De
celibatairen onder hen leefden in een huis tezamen; de jonge
dochters, afgezonderd gelijk de ongetrouwde mannen, woonden
in een ander huis bijeen; de gehuwden deden ook voor lange tijd
belofte van onthouding en dan sliepen de mannen apart in een
huis bij dat van de jongelingen, en de vrouwen in een huis bij dat
van de dochters.
Die mensen waren allen eenvormig in het grauw en het wit
gekleed. Hun Overste droeg een lang grauw kleed, waaraan van
onder witte vruchten (kunstgranaatappeltjes) en franjes hingen; hij
22 Nazireeën. – Het nazireaat bestaat in het doen en naleven van beloften;
het vindt zijn oorsprong in de Wet, meer bepaald in Num. 6, waar de praktijk
van bepaalde beloften geregeld wordt. Deze zijn:
1) Zich onthouden absoluut van alles wat van de wijnstok voortkomt.
2) Het haar van hoofd en baard laten groeien, heel de duur der belofte.
3) Alle verontreiniging vermijden, vooral die welke voortkomt door het
contact met een dode. De belofte maakte zo iemand tot een godgewijde.
Als de duur van een tijdelijke belofte verstreken is, brengt men in de tempel
offers die door de Wet bepaald en nogal zwaar zijn; daar laat men ook zijn
haar scheren en men is weer vrij. Men kon zich door belofte ook tot andere
werken verplichten zoals huwelijksonthouding, vasten, bedevaarten, enz; het
doel daarvan was God te eren door Hem op die manier een deel of geheel
zijn leven, zijn krachten te wijden door het nakomen van die tijdelijke of
levenslange verplichtingen.
Ook Paulus was een Nazireeër, zegt K. Zij zag hem als zodanig, toen hij
nog de christenen vervolgde. Wij weten in elk geval uit Hand. dat hij het
Nazireaat beoefende (Hand. 18, 18). Wij zien hem ook in de tempel bij een
viertal tot het christendom bekeerde Nazireeën. Daar deze arm waren,
belastte hij zich met de offers, die zij bij het einde van hun nazireaatstijd
verplicht waren te brengen, terwijl hij ook zijn eigen offers bracht (Hand. 23,
17-27). Dat uit die praktijk verenigingen konden ontstaan van mensen die
zich onder beloften tot een bepaalde levenswijze wilden verplichten, ligt voor
de hand. Zo deden ook de Essenen, Rekabieten, Profetenleerlingen, enz.
In zo’n vereniging steunt en sticht men elkander. K. toont ons zulk een
genootschap hier te Jizreël.
Fascikel 9
72