background image
In Egypte geschiedde die afzondering op 10 Nisan; later mocht ze ook in 
de volgende, Pasen voorafgaande, dagen geschieden.  De gekozen 
offerlammetjes werden met een kransje om de hals versierd.  
Het paaslam werd geslacht tegen de avond, d.i. tussen drie en zes uur.  
Zodra de tempel bestond, moest de slachting plaats hebben in het 
binnenste tempelvoorhof, aan drie zijden van het brandofferaltaar; de 
vierde zijde naar de tempel bleef vrij.  
Wanneer Pasen op een sabbat viel, begon de slachting om 12 uur, (zoals 
dit het geval was bij Jezus’ dood), om alleszins klaar te zijn vóór het 
begin van de sabbat.  Nochtans was het aanvaard dat de slachtingsplicht 
primeerde op de sabbatrust.   
In de tempel moest het lam niet door levieten of priesters worden 
geslacht maar dezen vingen het bloed op in bekkens, terwijl de 
huisvaders of hoofden van een groep hun eigen lam slachtten.  
Aan de noordkant van het brandofferaltaar was de eigenlijke en gewone 
slachtplaats; daar werden de offerdieren afgemaakt aan cederhouten 
balken die op stenen kolommen rustten.  Aan de andere twee zijden was 
de slachtinrichting provisoir.   
Om het lam te vladen of te villen, maakte men het op zijn schouder vast 
(of liet men het iemand ook wel vasthouden).  De huid werd op een 
bepaald punt aan een stok vastgehecht en er op gerold en zo van het 
lam afgestroopt.  Daarna werd de buik geopend en wat op het altaar 
verbrand moest worden: vet en nieren, werd eruit gehaald.   
Het lichaam werd met de huid omhuld en ‘s avonds door de eigenaar, 
vader van gezin of groepshoofd, en de zijnen genuttigd.  
Bij het slachten werden de bekkens, waarin het bloed opgevangen was, 
van hand tot hand doorgegeven aan de priesters en levieten, die een 
haag vormden tot aan het altaar.  Aan de voet van het altaar werd het 
bloed uitgestort en de bekkens keerden tot de slachters terug om 
opnieuw gevuld te worden.  
Alles was nauwkeurig verzorgd en voorzien.  Men kan niet geloven hoe 
vlug het ging.  Ofschoon de offerlammeren altijd buitengewoon talrijk 
waren, kwam men steeds tegen de bepaalde tijd met de slachting klaar.   
Zolang deze duurde, bliezen priesters op trompetten en zongen en 
herhaalden levieten de psalmen 113 tot 117.  Naar het zeggen der 
Fascikel 13
608