background image
27. Johannes antwoordde en zeide: Geen mens kan iets aannemen, of het moet hem uit de
hemel gegeven zijn.
28. Gij kunt zelf van mij getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor
Hem uit gezonden.
29. Die de bruid heeft, is de bruidegom; maar de vriend van de bruidegom, die erbij staat en
naar hem luistert, verblijdt zich met blijdschap over de stem van de bruidegom. Zo is dan deze
mijn blijdschap vervuld.
30. Hij moet wassen, ik moet minder worden.
31. Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt van de
aarde.
32. Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en
zijn getuigenis neemt niemand aan.
33. Wie zijn getuigenis aanvaardt, heeft bezegeld, dat God waarachtig is.
34. Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods, want Hij geeft de Geest
niet met mate.
35. De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven.
36. Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het
leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
Uit: NBG-vertaling 1951
14 april = 18 Nisan. –
Vóór het dagaanbreken ging Jezus met Nikodemus naar
Jeruzalem in het huis van Lazarus aan de berg Sion; hier kwam
ook Jozef van Arimatea tot Hem. De Heer onderhield zich
met hen; zij vernederden zich voor Hem en verklaarden dat zij
wel inzagen dat Hij meer dan een gewoon mens was (Joa. 3, 2).
Zij beloofden Hem getrouw te zullen dienen tot het einde toe.
Doch Jezus raadde hun aan omzichtig te zijn en zij
baden Hem hen in zijn liefde te bevestigen en te bewaren.
Er kwamen hier ook nog wel dertig leerlingen, allen die met Hem
het paaslam gegeten hadden. Hij gaf hun onderricht en
menig bevel en wenk voor de naaste toekomst. Allen
reikten mekaar de hand en weenden en droogden hun tranen af
met hun sjerpen, d.i. de gebruikelijke halsbaan, waarmee men ook
het hoofd omhulde208.
208 De handreiking was zeer gebruikelijk en had meerdere betekenissen:
men deed het bij afscheid, bij weerzien, ten teken van overeenkomst:
”Geef mij de hand, indien gij voor mij zijt.”
Fascikel 13
617