background image
“Geen onbesnedene (van hart) noch onreine,
niemand die zijn lusten en zinnen niet beteugelde,
geen zondaar zou het volk nog misleiden.” (Jes. 52, 1).
Zo sprak Hij verder over de verlossing en de naam
van God, die nu onder hen verkondigd werd (Jes.
geheel 52), enz.
Jesaja 51
Geen vrees voor mensen
1. Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid najaagt, gij die de HERE zoekt. Aanschouwt de rots
waaruit gij gehouwen zijt, en de holte van de put waaruit gij gegraven zijt;
2. aanschouwt Abraham, uw vader, en Sara, die u baarde; want Ik riep hem als eenling en Ik
zegende hem en vermenigvuldigde hem.
3. Want de HERE troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en
haar wildernis als de hof des HEREN; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied
en geklank van gezang.
4. Luistert naar Mij, mijn volk, en mijn natie, neig uw oor tot Mij. Want een wet zal van Mij
uitgaan en mijn recht zal Ik stellen tot een licht der volken.
5. Mijn zege is nabij, mijn heil treedt te voorschijn, en mijn armen zullen de volken richten; op
Mij zullen de kustlanden wachten en op mijn arm zullen zij hopen.
6. Heft uw ogen op naar de hemel en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel verdwijnt
als rook, de aarde vergaat als een kleed en haar bewoners sterven als muggen, maar mijn heil
duurt eeuwig en mijn gerechtigheid wordt niet verbroken.
7. Hoort naar Mij, gij die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart mijn wet is. Vreest niet
voor de smaad van stervelingen, wordt niet verschrikt vanwege hun beschimpingen.
8. Want als een kleed verteert hen de mot en als wol verteert hen de worm; maar mijn
gerechtigheid duurt eeuwig en mijn heil van geslacht tot geslacht.
9. Waak op, waak op, bekleed u met sterkte, gij arm des HEREN! Waak op als in de dagen van
ouds, van de geslachten uit de voortijd! Zijt gij het niet, die Rahab neergehouwen, de zeedraak
doorboord hebt?
10. Zijt gij het niet, die de zee hebt drooggelegd, de wateren van de grote diepte; die de diepte
der zee hebt gemaakt tot een weg, een doortocht voor verlosten?
11. De vrijgekochten des HEREN zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige
vreugde zal op hun hoofd wezen, blijdschap en vreugde zullen zij verwerven, kommer en
gezucht zullen wegvluchten.
12. Ik, Ik ben het, die u troost. Wie zijt gij, dat gij bevreesd zijt voor een sterfelijk mens, voor
een mensenkind, dat als gras wordt weggeworpen;
13. dat gij vergeet de HERE, uw Maker, die de hemel uitspande en de aarde grondvestte; dat
gij bestendig, de gehele dag, verschrikt zijt vanwege de grimmigheid van de verdrukker,
wanneer hij uit is op verderven? Waar is nu de grimmigheid van de verdrukker?
14. IJlings wordt de kromgeslotene ontboeid, hij zal niet sterven, niet in de groeve dalen en
hem zal geen brood ontbreken.
15. Want Ik ben de HERE, uw God, die de zee opzweep, zodat haar golven bruisen, wiens naam
is HERE der heerscharen.
16. Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw mijner hand heb Ik u bedekt,
Ik, die de hemel uitspan en de aarde grondvest en tot Sion zeg: Gij zijt mijn volk.
Het einde van Jeruzalems lijden
17. Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem; gij, die uit de hand des HEREN de beker zijner
grimmigheid hebt gedronken, de kelk der bedwelming hebt leeggedronken.
Fascikel 17
1101