background image
25. Maar als de man het ondertrouwde meisje in het veld ontmoet, haar vastgrijpt en
gemeenschap met haar heeft, dan zal alleen de man sterven, die gemeenschap met haar gehad
heeft;
26. het meisje echter zult gij niets doen, aan het meisje kleeft geen zonde, waarop de
doodstraf staat, want dit geval is hetzelfde als wanneer iemand zich tegen zijn naaste keert en
hem om het leven brengt.
27. Want hij heeft haar in het veld ontmoet; het ondertrouwde meisje heeft om hulp geroepen,
maar er was niemand, die haar te hulp kwam.
28. Wanneer een man een meisje ontmoet, dat nog maagd is en niet ondertrouwd, haar
aangrijpt en gemeenschap met haar heeft, en zij worden betrapt –
29. dan zal de man, die bij haar gelegen heeft, aan de vader van het meisje vijftig zilverlingen
geven, en zij zal hem tot vrouw zijn, omdat hij haar onteerd heeft; hij zal haar niet mogen
wegzenden, zolang hij leeft.
30. Een man zal de vrouw van zijn vader niet nemen noch het dek van zijn vader opslaan.
***
Deuteronomium 23
Wie niet in de gemeente des HEREN mogen komen
1. Hij, die door kneuzing ontmand is of wie het mannelijk lid is afgesneden, zal niet in de
gemeente des HEREN komen.
2. Een bastaard zal niet in de gemeente des HEREN komen; zelfs zijn tiende geslacht zal niet in
de gemeente des HEREN komen.
3. Een Ammoniet of Moabiet zal niet in de gemeente des HEREN komen; zelfs hun tiende
geslacht zal nimmer in de gemeente des HEREN komen,
4. omdat zij u bij uw uittocht uit Egypte op de weg niet met brood en water tegemoet gekomen
zijn, en omdat zij tegen u Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Mesopotamië, gehuurd hadden
om u te vervloeken.
5. Maar de HERE, uw God, heeft naar Bileam niet willen luisteren en de HERE, uw God, heeft de
vloek voor u in een zegen veranderd, omdat de HERE, uw God, u liefhad.
6. Gij zult zolang gij leeft nimmer de vrede en het goede voor hen zoeken.
7. De Edomiet zult gij niet verafschuwen, want hij is uw broeder. De Egyptenaar zult gij niet
verafschuwen, want gij zijt vreemdeling geweest in zijn land.
8. De kinderen, die hun in het derde geslacht geboren worden, mogen in de gemeente des
HEREN komen.
Reinheid van de legerplaats
9. Wanneer gij als leger tegen uw vijanden uittrekt, dan zult gij u wachten voor al wat kwaad
is.
10. Wanneer er onder u een man is, die niet rein is tengevolge van wat hem des nachts is
overkomen, dan zal hij buiten de legerplaats gaan, hij zal niet binnen de legerplaats komen.
11. Dan zal hij zich tegen het vallen van de avond met water wassen, en bij zonsondergang
mag hij binnen de legerplaats komen.
12. Gij zult buiten de legerplaats een plek hebben om u daarheen naar buiten te begeven;
13. gij zult bij uw uitrusting een schopje hebben en, wanneer gij buiten gaat zitten, daarmee
een gat graven en uw uitwerpselen weer bedekken.
14. Want de HERE, uw God, wandelt in uw legerplaats, om u te redden en uw vijanden aan u
over te geven; daarom zal uw legerplaats heilig zijn, zodat Hij niets onbehoorlijks bij u ziet en
Zich niet van u afwendt.
Barmhartigheid jegens een gevluchte slaaf
15. Gij zult een slaaf, die van zijn meester naar u gevlucht is, niet aan zijn meester uitleveren;
16. bij u, in uw midden, mag hij blijven waar hij verkiest, in een uwer steden, waar het hem
goeddunkt; gij zult hem niet hard behandelen.
Fascikel 17
1169