background image
12. om toe te treden tot het verbond van de HERE, uw God, tot dit met een vervloeking
bekrachtigd verdrag, dat de HERE, uw God, heden met u sluit,
13. opdat Hij u heden als zijn volk bevestige en u tot een God zij, zoals Hij u toegezegd heeft,
en uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft.
14. Niet met u alleen sluit Ik dit verbond en dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag;
15. maar zowel met ieder, die zich hier bij ons bevindt en heden staat voor het aangezicht van
de HERE, onze God, als met ieder, die heden hier niet bij ons is.
16. Want gij weet, hoe wij in het land Egypte gewoond hebben en hoe wij midden door de
volken gegaan zijn, wier land gij doorgetrokken zijt, 17. en gij hebt de gruwelen en afgoden
gezien, die men bij hen vindt: hout en steen, zilver en goud.
18. Laat er daarom onder u geen man of vrouw, geen geslacht of stam zijn, wier hart zich nu
van de HERE, onze God, afwendt om de goden dezer volken te gaan dienen; laat er onder u
geen wortel zijn, die gif of alsem voortbrengt.
19. Maar als iemand bij het horen van deze vervloekingen meent, dat hij gezegend zal blijven
en zegt: Ik zal vrede hebben, wanneer ik in de verstoktheid van mijn hart wandel – waardoor
hij verdelging brengt zowel over het bevloeide als over het dorre (land) –
20. dan zal de HERE die man niet willen vergeven, maar zullen de toorn en de ijver des HEREN
tegen hem branden; heel de vloek, die in dit boek opgetekend staat, zal op hem rusten, en de
HERE zal zijn naam uitwissen onder de hemel.
21. De HERE zal hem uit alle stammen van Israël afzonderen ten verderve overeenkomstig alle
vervloekingen van het verbond, dat in dit wetboek beschreven is.
22. Dan zullen het volgende geslacht – uw zonen, die na u zullen opstaan – en de buitenlander,
die van verre komt, wanneer zij de plagen en de ziekten zien, die de HERE in dit land heeft
doen uitbreken,
23. en dat de gehele bodem er zwavel, zout en vuurbrand is, dat hij niet bezaaid wordt en niets
laat uitspruiten en er geen gewas uit opschiet, zoals toen Sodom, Gomorra, Adma en Seboïm
onderstboven gekeerd werden, die de HERE in zijn toorn en grimmigheid onderstboven gekeerd
heeft –
24. dan zullen alle volken zeggen: Waarom heeft de HERE zo met dit land gedaan? Wat
betekent deze geweldig brandende toorn?
25. En men zal antwoorden: Omdat zij verlaten hebben het verbond van de HERE, de God
hunner vaderen, het verbond dat Hij met hen gesloten had toen Hij hen uit het land Egypte
leidde,
26. en omdat zij andere goden zijn gaan dienen en zich daarvoor hebben neergebogen, goden,
die zij niet gekend hebben en die Hij hun niet toebedeeld had –
27. dáárom is de toorn des HEREN tegen dit land ontbrand om daarover heel de vervloeking te
brengen, die in dit boek opgetekend staat:
28. de HERE heeft hen in toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en
hen weggeslingerd naar een ander land, zoals dit thans het geval is.
29. De verborgen dingen zijn voor de HERE, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en
onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Jesaja 60
Sions heerlijkheid
1. Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des HEREN gaat over u op.
2. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de
HERE opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
3. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende opgang.
4. Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen zich, komen tot u; uw zonen komen van
verre en uw dochters worden op de heup aangedragen.
Fascikel 17
1205