background image
Een knaapje van 7 jaren had de stuipen en was als krankzinnig;
het was in de macht van de duivel, doch zonder hevige aanvallen
en periodiek was het (onder duivelse invloed) als lam en stom en
met nog meer kwalen behept. Jezus zegende het en beval
het een bad te gebruiken; dit moest bestaan uit een
mengsel van drie wateren, nl.
-
uit de warme bron Ammatus, die aan de
noordelijke voet van de berg van Gadara
ontspringt,
-
uit de beek Krit bij Abila en
-
uit de Jordaan.
De Joden hadden hier Jordaanwater in voorraad uit het gewest
waar Elias er over ging; dit water bewaarden zij in lederen zakken
en zij gebruikten het aan de melaatsen360.
De heidense moeders klaagden ook dat zij zoveel tegenspoed met
hun kinderen hadden en dat de priesteres hen zelden kon genezen.
Toen beval Jezus hun die priesteres te roepen; deze
vrouw kwam, doch met tegenzin en weigerde binnen te treden; zij
zag Jezus niet aan en wendde haar gelaat af en heel haar manier
van doen was als die van bezetenen, die inwendig gedwongen
360 K. vermeldt nog elders, b.v. nrs. 398, 1639, dat vrome mensen het
Jordaanwater van de plaats waar Elias erover ging, voor heilzaam hielden
en het meer bepaald aan de melaatsen gebruikten. Dit gebruik heeft lang
stand gehouden.
De Palestina-kenner Guérin schrijft hierover:
“Een grote menigte pelgrims verzamelde zich (in de eerste eeuwen) op
bepaalde tijden, ter plaats van Jezus’ doopsel in de Jordaan (daar was Elias
er ook overgegaan) en ze plonsden zich met eerbied in het heilige water,
bedekt met een linnen dat hun na hun dood tot lijkwade moest dienen. Ook
de zieken en vooral de melaatsen kwamen er in grote menigte de genezing
van hun kwalen zoeken.” (T.S. 194).
Dezelfde haalt in Samarie, I, 109, een tekst van Gregorius van Tours aan,
die over Jezus’ doopplaats sprekend, zegt: “Daar worden nu melaatsen
genezen; zij baden zich daar herhaaldelijk, tot ze van hun ziekte gereinigd
zijn.”
Fascikel 17
1240