background image
hetzelfde huis, waar de H. Maagd onlangs met de andere H.
Vrouwen op Jezus wachtte.
Toen was Jezus te Sikem en genas na zijn aankomst in dit huis
een knaapje. De mensen zijn hier goed en Jezus richtte het woord
tot een talrijke menigte en nam deel met hen aan een landelijke
maaltijd.
Dat bijzonder erfdeel van Jozef was een afgezonderd schoon stuk
land, waarop Amorieten woonden, een groep die zich daar tussen
de anderen had ingedrongen. Het stuk land was, geloof ik, mee
verkocht, maar Jakob moest het van zijn bezitters bevrijden, die
hij niet gaarne in zijn nabijheid had, wegens het gevaar dat zijn
onderhorigen zich met hen zouden vermengen.
De kamp om dit erfdeel was een soort tweegevecht of
weddingschap, doch niet op leven of dood, maar in vrede.
Wie zijn tegenstander het zwaard of schild uit de hand kon slaan
of dit breken, had het stuk land gewonnen en de andere moest
wijken. Er werd bovendien ook met de boog naar een doelwit
geschoten. Jakob en de Amorietenhoofdman stonden tegenover
elkaar met achter zich een schaar van hun volk. Jakob won het
gevecht en zijn tegenstander moest wegtrekken; zij sloten na de
kamp een overeenkomst; dit geschiedde aanstonds na de verkoop
van het veld. Jakob woonde 11 jaren bij Sikem398.
398 De vermelding hierboven van de H. Maagd en van de genezing van de
knaap toont duidelijk aan dat wij ons hier bevinden en dat het bijzonder
erfdeel van Jozef zich uitstrekt bij de herberg of het herdershuis te Awerta.
Maria wachtte daar op Jezus na de bekering van de Samaritaanse vrouw
(fasc. 15, nr. 549). Daarom hebben wij in dit nr. 794 ons de vrijheid
veroorloofd een oorspronkelijke foutieve tekst te wijzigen.
Er stond nl. dat dit bijzonder erfdeel vanaf de wijngaardhoogten zuidwaarts
op Sikem zag, in plaats van noordwaarts op Sikem of in de richting van
Sikem.
De H. Schrift zelf maakt gewag van dit bijzonder erfdeel van Jozef.
Op zijn sterfbed zegde Jakob tot Jozef: “Voor u heb ik een erfdeel meer
bestemd dan voor uw broeders; ik heb het gewonnen uit de hand van de
Amoriet met mijn zwaard en mijn boog.” (Gen. 48, 22).
Fascikel 18
1394