background image
Door deze woorden nu voelden de Farizeeën zich telkens getergd
en ook nu dachten zij weer: “Dit is een godslastering; wie buiten
God kan zonden vergeven?” en ondertussen was hun hart en geest
vol ergernis, haat en bitterheid.
Doch Jezus zag hun gedachten en zei aan ieder van
hen in het aangezicht wat hij dacht (Mt. 9, 4). Hij zei
hun ook iets uit Jesaja, maar ik ben nu vergeten wat het was.
Ik weet echter nog dat Hij zei: “Waarom koestert gij
zulke boze gedachten in uw hart? Wat is
gemakkelijker, tot de jichtige te zeggen: uw zonden
zijn u vergeven, dan wel: sta op, neem uw bed en
wandel? Maar opdat gij weten moogt dat de
Mensenzoon op aarde macht heeft om de zonden te
vergeven, zo zeg Ik u – en hier wendde Hij zich tot de
jichtlijder – sta op, neem uw bed, en ga naar huis.”
En ogenblikkelijk stond de man gezond voor hun ogen op, rolde
zijn bed op, legde de draaglatten van zijn bed tezamen, nam dit
alles onder de arm en op de schouders en ging, van zijn dragers en
vrienden vergezeld, lof zingend weg en al het volk juichte van
vreugd (cfr. Mt. 9; 2-8; Mk. 2, 3-12; Lk. 5, 18-26).
Maar de Farizeeën waren ondertussen één voor één grammoedig
weggeslopen en Jezus was met de zijnen en het volk alleen.
Hij sprak dan nog enige woorden, en daar de sabbat
aanbrak, begaf Hij zich, van de menigte vergezeld,
naar de synagoge. Hier verklaarde Hij de uitleg van
Farao’s dromen door Jozef in de kerker en het
oordeel van Salomo (Gen. 41, 1, enz. I Kon. 3, 16-28).
De genezene was uit de buurt van Kafarnaüm, uit een van de
afzonderlijk gelegen huizen. (Hierdoor schijnt het dorp van
Serobabel tussen Kafarnaüm en Betsaïda bedoeld te zijn).
Fascikel 20
1678