background image
de hoogte ten oosten van Magdala; het zijn de twee minst
bezetene, fasc. 20, nr. 935).
Jezus voer rond Magdala om, noordelijk van Hippos, dat niet
onmiddellijk bij het Meer ligt, maar zich tegen de helling
opwaarts uitstrekt (an der Anhöhe hinan). Jezus ging met hen aan
land (op de gewone havenplaats bij Mesadijeh) en zij aten van de
vogelen, het brood en de honing in een herdershuis.
Hier hoorde ik Hem tot de leerlingen zeggen dat het
binnenkort de verjaardag van Herodes was en dat Hij
naar Jeruzalem wilde gaan. Maar zij raadden het hem af;
het paasfeest naderde immers en dan moesten zij er toch naar toe.
Maar Jezus sprak alsof Hij er op het paasfeest niet
openbaar zou verschijnen (cfr. Joa. 7, 8).
Hierna zei Hij hun dat ze inschepen moesten.
De beide Gergesische jongelingen baden Hem nogmaals hen met
zich mee te nemen, maar Jezus antwoordde hun dat Hij
een ander ambt voor hen bestemd had; Hij gaf hun
de opdracht het gehele Tien-steden-land vanaf Kedar
(onbekend) opwaarts(of noordwaarts) tot Paneas te
doorlopen en daar aan de JODEN te verkondigen wat
zij gehoord en gezien hadden.
Hij gaf hun zijn zegen en beloofde hetzelfde als aan
de twee anderen: nl. indien zij hun zending
behoorlijk volbrachten, zou ook over hen de geest van
profetie komen; zij zouden weten waar Hij zich
ophield; zij zouden Gods strafgerichten aankondigen
en zieken in zijn naam genezen. Nochtans zou,
volgens Jezus’ bedoeling, deze belofte bij hen, evenals
bij de twee andere, eerst later voor een zekere tijd in
vervulling gaan. Zo moesten de anderen Hem ook
eerst in het ‘Tien-dorpen-district der Gergesenen’
Fascikel 21
1733