background image
Bij Flavius Josephus is Antipatris genoemd in drie passages, die belangrijke
bijzonderheden over Antipatris bevatten; het is daar ook telkens met Kafar
Saba in verband gebracht.
De eerste passage luidt:
“Herodos (de Grote of Wrede) bouwde ook een stad in de vlakte of het
landschap van Kafar Saba. Rijke wateren en woud maakten zijn ligging zeer
aangenaam, want een rivier, samen met een bosgewest vol bomen van een
buitengewone grootte, omgaven de stad; hij gaf haar de naam Antipatris ter
ere van zijn vader Antipater.” (Ant. jud, III, blz. 102).
Hier is in acht te nemen dat Flavius Josephus zegt dat Antipatris gebouwd
werd in het landschap of vlakte van Kafar Saba, dat 9 km ten noorden van
Ras el-Aïn ligt. Hier is een deel van de kustvlakte Saron genoemd naar
Kafar Saba, gelijk een deel van de Esdrelonvlakte rond Megiddo ook vlakte
van Megiddo genoemd werd.
Antipatris moet men dus niet noodzakelijk zoeken te Kafar Saba of het
huidige Kefr Saba. Het is immers mogelijk dat Antipatris alleen op het
gebied van Kafar Saba gebouwd werd, of dat Kafar Saba een dubbel dorp
was, zoals er vele waren, b.v. Bet-Horon, of ook dat de naam na de bouw
van Antipatris zich aan een naburig dorp heeft gehecht.
Tweede tekst van Flavius Josephus :
“Alexander Janneüs (uit het geslacht van de Makkabeeën, 104-78 vóór
Chr.), uit vrees voor een invasie van Antiochus Dionysus, die naar Arabië
wilde, liet een diepe gracht maken (of een ravijn of dal in orde brengen), die
vanaf Kafar Saba, dat thans Antipatris heet, tot aan de Zee bij Joppe liep …
Bovendien maakte hij een houten muur met torens, die 150 stadiën lang
was. Doch Antiochus stak geheel dit verdedigingswerk in brand, vulde de
gracht en vervolgde zijn weg naar Arabië.” (Ant. Jud. 2, blz. 421).
De derde passage luidt:
“De diepe gracht en de houten muur liepen vanaf de heuvelen, die Antipatris
beheersen, tot aan de zee bij Joppe.” (Bellum jud. blz. 421).
***
Alle gegevens, dit is deze van Flavius Josephus met die van K. Emmerick,
samengenomen, noodzaken ons de voorkeur te geven aan Ras el-Aïn.
Vooral komen in aanmerking de argumenten: de nabijheid der heuvelen ten
oosten, die het beheersen. De overvloed van water: de plaats wordt
Fascikel 21
1896