background image
1020.
Na zijn lering in de synagoge keerde Jezus naar het huis terug,
waar nog zieken op Hem wachtten; velen ervan genas Hij,
zoals ook enige bloedverliezende vrouwen en Hij
zegende ook zieke kinderen.
De Farizeeën hadden Hem tot een maaltijd uitgenodigd en daar
Hij, naar hun zin, te lang uitbleef, kwamen zij Hem roepen,
waarbij zij zeiden “dat alles zijn tijd heeft.” (cfr. Eccl. 3, 1),
zelfs het genezen van zieken en dat Hij dit nu al meer dan genoeg
gedaan had.
Maar Jezus wedervoer: “Ik heb geen andere tijd noch
maat dan die van mijn hemelse Vader.”
Wanneer Hij klaar was met helen, begaf Hij zich met de
leerlingen tot hun maaltijd.
Onder de maaltijd opperden de Farizeeën nog allerlei bezwaren,
ondermeer dat men Hem te laste legde dat slechte vrouwen met
Hem rondreisden; zij hadden gehoord van de bekering van Maria
Magdalena, van Maria de Sufanietin en van Dina, de Samarietin.
Jezus antwoordde hun dat, indien zij Hem grondig
kenden, zij daarin geen bezwaar zouden zien: Hij
was immers juist gekomen om zich over de zondaars
te erbarmen, enz. Hij sprak over uitwendige wonden,
die, eenmaal genezen, de mens rein maken; en over
inwendige, verborgen zweren, waarmee men
uitwendig zuiver kan schijnen, terwijl men van
binnen vol vuile etter is.
Zij wierpen verder op dat zijn leerlingen zich voor de maaltijd
niet wasten of reinigden en het antwoord van Jezus hierop
was een klemmend betoog over en tegen de
huichelarij en schijnheiligheid van de Farizeeën.
Fascikel 22
1911