background image
13. Hij zal het schaap slachten op de plaats, waar men het zondoffer en het brandoffer slacht,
op de heilige plaats, want evenals het zondoffer komt ook het schuldoffer de priester toe; het is
allerheiligst.
14. De priester zal een deel van het bloed van het schuldoffer nemen en dit strijken aan de
rechter oorlel van hem die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote
teen.
15. En de priester zal een deel van het log olie nemen en op zijn eigen linkerhand gieten;
16. de priester zal zijn rechtervinger dopen in de olie die in zijn linkerhand is, en van die olie
met zijn vinger zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht des HEREN.
17. Van de rest van de olie die in zijn hand is, zal de priester iets strijken aan de rechter oorlel
van hem die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen, boven
op het bloed van het schuldoffer.
18. En wat van de olie in zijn hand is overgebleven, zal de priester doen op het hoofd van hem
die gereinigd moet worden; zo zal de priester over hem verzoening doen voor het aangezicht
des HEREN.
19. En de priester zal het zondoffer bereiden en verzoening doen over hem die gereinigd moet
worden van zijn onreinheid, en daarna zal hij het brandoffer slachten.
20. De priester zal het brandoffer en het spijsoffer op het altaar offeren. En de priester zal
verzoening over hem doen, en hij zal rein zijn.
21. Maar indien hij arm is en zijn vermogen niet toereikend is, dan zal hij nemen één schaap als
schuldoffer, tot een beweegoffer, om verzoening over hem te doen, met één tiende efa fijn
meel, aangemaakt met olie, tot een spijsoffer, en een log olie.
22. Ook twee tortelduiven of twee jonge duiven, naar dat zijn vermogen toereikend is, en de
ene zal zondoffer en de andere brandoffer zijn.
23. Hij zal ze tot zijn reiniging op de achtste dag tot de priester brengen, bij de ingang van de
tent der samenkomst voor het aangezicht des HEREN.
24. De priester zal het schaap voor het schuldoffer nemen en het log olie, en de priester zal ze
bewegen als beweegoffer voor het aangezicht des HEREN.
25. Hij zal het schaap voor het schuldoffer slachten en de priester zal van het bloed van het
schuldoffer nemen en dat strijken aan de rechter oorlel van hem die gereinigd moet worden, en
aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen.
26. En een deel van de olie zal de priester in zijn eigen linkerhand gieten,
27. en de priester zal met zijn rechtervinger van de olie die in zijn linkerhand is, zevenmaal
sprenkelen voor het aangezicht des HEREN.
28. En de priester zal iets van de olie die in zijn hand is, strijken aan de rechter oorlel van hem
die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen, boven op de
plaats van het bloed van het schuldoffer.
29. En wat van de olie in zijn hand is overgebleven, zal de priester doen op het hoofd van hem
die gereinigd moet worden, om over hem verzoening te doen voor het aangezicht des HEREN.
30. En hij zal één van de tortelduiven of van de jonge duiven, hetgeen waartoe zijn vermogen
toereikend is, bereiden,
31. hetgeen waartoe zijn vermogen toereikend is: de ene als zondoffer en de andere als
brandoffer, benevens het spijsoffer; en de priester zal verzoening doen over hem, die gereinigd
moet worden, voor het aangezicht des HEREN.
32. Dit is de wet aangaande hem die de plaag der melaatsheid heeft, wiens vermogen niet
toereikend is voor zijn reiniging.
33. En de HERE sprak tot Mozes en Aäron:
34. Wanneer gij komt in het land Kanaän, dat Ik u ten bezit geef, en Ik de plaag der
melaatsheid doe ontstaan in een huis in het land dat gij bezit,
35. dan zal hij, van wie dat huis is, het de priester komen meedelen en zeggen: bij mij aan huis
vertoont zich iets als de plaag.
Fascikel 24
2315