background image
36. Dan zal de priester gebieden het huis te ontruimen, voordat de priester komt om de plaag
te bezien, opdat niet alles wat in het huis is, onrein zij; daarna zal de priester komen om het
huis te bezien.
37. En hij zal de plaag bezien; wanneer dan blijkt, dat de plaag op de wanden van het huis zit
als groenachtige of roodachtige kuiltjes, die dieper schijnen te zitten dan de wand,
38. dan zal de priester uit het huis gaan, naar de ingang van het huis en het huis zeven dagen
sluiten.
39. Op de zevende dag zal de priester terugkomen; wanneer hij het dan beziet en het blijkt, dat
de plaag zich op de wanden van het huis heeft uitgebreid,
40. dan zal de priester gebieden, de stenen waarop de plaag zit, eruit te halen en ze buiten de
stad op een onreine plaats te werpen.
41. Het huis zal hij van binnen rondom laten afschrappen, en men zal het leem dat men
afgeschrapt heeft, buiten de stad op een onreine plaats storten.
42. En men zal andere stenen nemen en die in de plaats van de vorige aanbrengen; men zal
ook ander leem nemen en het huis bepleisteren.
43. Maar indien de plaag opnieuw in het huis uitbreekt, nadat men de stenen uitgebroken en
het huis afgeschrapt heeft en nadat het bepleisterd is,
44. en de priester komt en beziet het en het blijkt, dat de plaag zich in het huis heeft
uitgebreid, dan is het een kwaadaardige melaatsheid in het huis: het is onrein.
45. Dan zal men het huis omverhalen, zijn stenen en zijn houtwerk en al het leem van het huis,
en men zal het buiten de stad brengen op een onreine plaats.
46. En hij die in het huis komt gedurende al de dagen dat men het afgesloten heeft, zal onrein
zijn tot de avond.
47. En hij die zich te slapen legt in dat huis, zal zijn klederen wassen; ook hij die in dat huis
eet, zal zijn klederen wassen.
48. Maar wanneer de priester komt en het beziet en het blijkt, dat de plaag zich niet heeft
uitgebreid in het huis, nadat het huis bepleisterd was, dan zal de priester het huis rein
verklaren, omdat de plaag genezen is.
49. Dan zal hij, om het huis te ontzondigen, twee vogels, cederhout, scharlaken en hysop
nemen.
50. Hij zal de ene vogel slachten boven een aarden pot met levend water.
51. Het cederhout, de hysop, het scharlaken en de levende vogel zal hij nemen en ze dopen in
het bloed van de geslachte vogel en het levende water, en zevenmaal dat huis besprenkelen.
52. Zo zal hij het huis ontzondigen met het bloed van de vogel, het levende water, de levende
vogel, het cederhout, de hysop en het scharlaken.
53. En de levende vogel zal hij buiten de stad in het open veld laten wegvliegen; zo zal hij
verzoening doen over dat huis, en het zal rein zijn.
54. Dit is de wet op allerlei plaag van melaatsheid, op haaruitslag,
55. melaatsheid van kleed en huis,
56. zwelling, uitslag en lichte plek –
57. om aan te wijzen, wanneer iets onrein of wanneer iets rein is; dit is de wet op de
melaatsheid.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Deze echter werd, volgens de voorzegging van Elias,
onverwacht en schielijk afgewend. Ook over menig
ander onderwerp leerde Hij nog in de synagoge (II
Kon. 6 en 7).
Fascikel 24
2316