background image
46. Maar de hand des HEREN was over Elia, zodat hij zijn lendenen gordde en vóór Achab uit
snelde tot waar men de richting naar Jizreël inslaat.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Gaarne wilden zij weten waar die Maagd neergestreken was, want
een machtige Koning, een Verlosser der gehele wereld, moest er
uit voortspruiten. Volgens gemaakte berekeningen was het nu de
tijd van zijn komst. Meteen verwarden zij dit met de legende van
een ster die hun godin op Tyrus had laten vallen en zij vroegen of
deze ster soms die wolk niet was?
Één onder hen zei dat men nu veel sprak van een dweper in Judea,
die de wolk van Elias en de omstandigheden (de algemene
verwachting) te baat nam, om zich voor die koning uit te geven.
Jezus deed niet alsof Hij deze was, maar zegde toch
dat die man in Judea geen dweper was, noch zich
uitgaf voor wat Hij niet was, dat men veel valse
geruchten over Hem uitstrooide en dat de
ondervrager slecht ingelicht was, maar dat nu de
tijd gekomen was, waarop de profetieën in vervulling
gingen.
De spreker was een slechtgesteld man, een snoever die zich
gewichtig wilde aanstellen; hij vermoedde niet dat hij met Jezus
zelf sprak, die hij belasterde; hij had maar vaag over Hem horen
spreken.
Deze mannen waren filosofen die de waarheid vermoedden.
Terzelfder tijd hadden zij enerzijds enig geloof in hun goden,
terwijl zij die anderzijds ook weer tot allerlei betekenissen
poogden te herleiden. (Und sie doch auch wieder in allerlei
Bedeutungen auflösen wollten). De personen en goden die zij
wilden verklaren, waren reeds volkomen onder elkander verward
geraakt, en nu wilden zij er nog zelfs de wolk van Elias en de
Fascikel 25
2465