background image
en aan te wijzen, opdat ze onbedorven zouden blijven
en volgens de maat van hun verdienste meer of
minder geschikt zouden zijn om de genade der
Belofte te benaderen, (ja, te verkrijgen).”
“Wie Melchisedek feitelijk geweest is, voor het ogenblik
laat Ik het aan u over,” sprak Jezus, “erover na te
denken. Ik zal alleen dit als zeker bevestigen: in die
verre tijd is hij een voorafbeelding van de Messias,
een aankondiger geweest van de toen nog zo
verwijderde, maar nu zo nabije genade der Belofte.
Zijn voorafbeeldend offer van brood en wijn (Gen. 14,
18-20) dat hij opdroeg, staat op het punt zijn
vervulling te krijgen. De verwezenlijking van dit
beeld zal blijven bestaan tot het einde der wereld.”
Jezus sprak zo duidelijk, overtuigend en onweerlegbaar over
Dsemsjid en Melchisedek, dat de wijsgeren in grote
bewondering uitriepen: “Meester, hoe groot is uw kennis! het is
juist alsof U in die tijden geleefd hadt. U kent die mensen beter
dan zij zichzelf hebben kunnen kennen.”
Hij sprak hun verder nog omstandig over de profeten,
ja, ook over de zogenaamde kleine profeten, en in het
bijzonder over Malakias, de laatste in de rij der
kleine profeten.
Met het begin van de sabbat ging Jezus naar de
synagoge en leerde daar uit het 3e boek van Mozes
over het jubeljaar (Levitikus, 25, 8), en uit Jeremias.
Leviticus 25
Sabbat- en jubeljaar
1. En de HERE sprak tot Mozes op de berg Sinai:
2. Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u geef, dan zal
het land rusten, een sabbat voor de HERE.
3. Zes jaar zult gij uw akker bezaaien en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien, en de
opbrengst daarvan inzamelen,
4. maar in het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een sabbat voor de
HERE: uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet snoeien.
Fascikel 25
2558