background image
8. Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt;
9. zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen;
10. maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij
noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee,
noch de vreemdeling die in uw steden woont.
11. Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin
is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die.
12. Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HERE, uw
God, u geven zal.
13. Gij zult niet doodslaan.
14. Gij zult niet echtbreken.
15. Gij zult niet stelen.
16. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
17. Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn
dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw
naaste is.
Israël vreest voor de verschijning des HEREN
18. En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de
bazuin en de rokende berg. Toen het volk het zag, beefde het en bleef van verre staan.
19. En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, dan zullen wij horen; maar God spreke niet
met ons, opdat wij niet sterven.
20. Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, want God is gekomen om u op de proef te
stellen, en opdat er vrees voor Hem over u kome, dat gij niet zondigt.
21. Het volk nu bleef van verre staan, maar Mozes naderde tot de donkerheid waarin God was.
Voorschriften inzake de eredienst
22. Toen zeide de HERE tot Mozes: Zó zult gij zeggen tot de Israëlieten: gij hebt gezien, dat Ik
van de hemel met u gesproken heb:
23. gij zult naast Mij geen goden maken; noch van zilver noch van goud zult gij ze u maken.
24. Een altaar van aarde zult gij voor Mij maken en daarop offeren uw brandoffers en uw
vredeoffers, uw kleinvee en uw runderen. Op elke plaats waar Ik mijn naam doe gedenken, zal
Ik tot u komen en u zegenen.
25. Indien gij echter een altaar van stenen voor Mij maakt, dan moogt gij het niet bouwen van
gehouwen steen; wanneer gij dat met uw houweel bewerkt, ontwijdt gij het.
26. Ook moogt gij niet langs een trap naar mijn altaar opklimmen, opdat daarop uw schaamte
niet zichtbaar worde.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Fascikel 26
2594