background image
Ook had hij op koperen tafelen het hoofd van de keizer laten
aanbrengen aan de uitgangen van de tempel op de daar staande
zuilen (waarschijnlijk aan weerskanten van de 13 trappen die van
het voorhof der heidenen naar het Hiëron of complex der heilige
tempelgebouwen leidden, zie fasc. 8, deel ‘De Tempel’, V. Het
Tempelplein). Onder de koppen was het bevel gegraveerd
waarbij de offerpenningen opgeëist werden (zie ook nr. 1335).
Het volk was om dit bevel zeer verbitterd, vooral om die beelden
(of keizerkoppen) en de Herodianen hitsten door hun aanhangers
een troep Galileeërs op van de Partij van Judas, de Gauloniet, die
bij het laatste oproer in de verwarring doorstoken werd.
Herodes, die zich heimelijk te Jeruzalem bevond, was op de
hoogte van de voorgenomen opstand. Dit gespuis werd ‘s avonds
woedend dol, haalde de tafelen neer, wierp ze smadelijk ten
gronde, bespotte de verminkte afbeeldingen van de keizer en
wierp de stukken vóór het pretorium op de markt, terwijl het riep:
“Hier hebt gij uw offergeld!” Daarop stoven zij uit elkaar en
kwamen voorlopig zonder verontrusting of vervolging ervan af.
Maar toen zij de volgende morgen uit de tempel wilden gaan,
waren de uitgangen bezet met wachten die de betaling van de
door Pilatus afgekondigde offerpenningen eisten.
Daar de Joden weigerden het geld te geven en met geweld tussen
de wachten door naar buiten drongen, slopen enige verklede
soldaten met hen naar buiten mee en hier doorstaken zij hen met
korte zwaarden (ongeveer even lang als, en iets breder dan de
soldatenbajonnetten bij ons).
Op dit ogenblik ontstond een algemene paniek en verwarring en
twee tempeldienaars, verwanten van Zakarias, die kwamen
Om in de onkosten te voorzien, legde hij beslag op de tempelschat; dit
bracht de Joden in verzet.
Om dit te breken en het oproer te onderdrukken, zond hij verklede soldaten
op het Tempelplein, waar zij een bloedbad aanrichtten onder de
weerspannigen (cfr. Bell. Jud. I, 187-188).
Fascikel 26
2621