background image
1401.
Toen Jezus de zijnen en de H. Vrouwen weerzag, hoorde ik dat
van hun verwanten gesproken werd, die bij de onlusten te
Jeruzalem op het Pinksterfeest omgekomen waren. Twee zonen
van die Heli van Joetta of van Hebron, die Jezus eens bezocht
heeft om hen over de dood van Joannes de Doper te troosten en
die bij het avondmaal van het vorige jaar de huisvader (of
tafelvoorzitter) was (fasc. 23, nr. 1177), waren onder de doden; zij
deden dienst als levieten bij het feest en geraakten onder hun
dienstwerk in het gedrang en kwamen onschuldig en weerloos in
het bloedbad om. Jezus verklaarde dat zij een goede
dood gestorven waren. Joannes zal de familie wel een
bezoek gebracht hebben om ze te troosten.
De genezen bezeten Gergesenen, die daarna leerlingen werden,
zijn bij Petrus en daar zijn ook Andreas, Jakobus de Meerdere en
nog anderen. De leerlingen en aankomenden herbergen
gedeeltelijk in het huis van Petrus vóór Kafarnaüm, dat daarvoor
bestemd en zeer geschikt is, gedeeltelijk te Betsaïda, gedeeltelijk
in het leerhuis te Kafarnaüm (vooraan in de stad bij de poort).
In het huis van Maria, die geen knechten heeft, verblijft slechts
Jezus, doch in de nabijheid vertoeven enige leerlingen.
1402.
19 juni. –
De H. Vrouwen zullen hier de sabbat vieren (op 21 juni); zij zijn
gedeeltelijk bij Maria, gedeeltelijk in het huis van Petrus vóór de
poort, gedeeltelijk in andere huizen van alhier wonende vrienden.
Maria heeft in haar huis geen mannelijke dienstboden, maar
slechts een verwante meid. Het huis bestaat uit ruime plaatsen,
zoals gewoonlijk (met de gebruikelijke inrichting: ruime voorzaal,
haardmuur en er achter het woonhuis, zie fasc. 1, nr. 15) en de
kamers (vooral in de voorzaal) zijn gevormd met verplaatsbare,
wegneembare wanden. Het is voorafgegaan door een voorhof met
Fascikel 26
2733