background image
1422.
Toen Jezus op de heuvel stond was Hij zeer ernstig, en scheen
tevens tevreden, vreugdig en overgelukkig. Hij hief de handen
omhoog en toen zag ik Hem omgeven van licht als door een
heldere wolk die op Hem nederdaalde. Hij was geheel
opgetogen en bad vreugdig: “Ik dank U, Vader, Heer
van hemel en aarde, dat Gij die dingen (die
bovennatuurlijke werkelijkheden) voor de wijzen en
schranderen verborgen hebt gehouden, maar ze aan
de kleinen geopenbaard hebt! Ja, Vader, want zo
heeft het U behaagd! Alles is Mij door mijn Vader in
handen gegeven, en niemand weet wie de Zoon is,
tenzij de Vader alleen, en niemand weet wie de
Vader is tenzij de Zoon alleen en hij aan wie Hij het
openbaren wil.” (Lk. 10, 21-22).
Hij zei ook nog tot de leerlingen: “Zalig zijn de ogen
die zien, wat gij ziet, want Ik zeg u: vele profeten en
koningen wensten te zien wat gij ziet, en hebben het
niet gezien; velen wensten te horen wat gij hoort en
zij hebben het niet gehoord.” (Lk. 10, 23-24).
Onder zulke en nog veel andere verhalen en verklaringen kwamen
zij bij de berg boven Gabara, waar zij een kleine maaltijd namen
van vissen, broden, honig en vruchten, die men van Kana naar
hier had gebracht.
Hierna ging Jezus met hen de berg op en
onderrichtte hen uitvoerig over alles wat zij Hem
verhaald hadden. Hij bracht hun alles bij, wat zij
nog niet wisten, loste hun twijfels op en toonde hun
aan, hoe zij de bedreven fouten moesten vermijden.
Hij onderwees hen ook over de verschillende soorten
van bezetenheid, en hoe zij daarnaar ook op
verschillende wijze de duivelen moesten uitdrijven.
Hij sprak van wat hun nog al te wachten stond, van
Fascikel 26
2768