background image
Het voornaamste stuk was een driekantige zuil.
Aan haar ene kant stond een afgodsbeeld met vele voeten, die
geen mensenvoeten, maar dierenklauwen waren; het had ook vele
armen en meerdere voorwerpen in de handen, b.v. een bol, een
hoepel, een grote geribde, bij de steel vastgehouden appel en een
bundeltje kruiden. Deze laatste herinner ik me bijzonder goed.
Zijn aangezicht was als een zon; het had vele borsten, en ik meen
dat het ‘t afgodsbeeld van de natuurlijke voortbrenging en behoud
of instandhouding (Erhaltung) was. Het heette Mitor of MITRAS
(Perzische godheid; zijn wederhelft is Mitra).
1607.
Aan de andere kant van de zuil stond het beeld van een dier met
één hoorn. Het was een eenhoorn en zijn naam luidde ongeveer
als ‘Asfas’ of ‘Aspax’. Het dier kampte met zijn hoorn tegen een
ander boos dier, dat aan de derde kant van de zuil stond.
Dit laatste had een kop als van een uil met een kromme bek, 4
poten met klauwen; 2 vleugelen en een staart, die van achteren
eindigde als de staart van een schorpioen. Ik weet zijn naam niet
meer; ook van de andere dieren kan ik slechts zeggen dat de naam
ongeveer zó luidde, daar ik ze moeilijk kan onthouden.
Boven beide laatste dieren stond vóór de scherpe hoek of ribbe
van de zuil een beeld dat de moeder van alle goden voorstelde.
Haar naam luidde ongeveer als ‘Vrouw’, ‘Aloa’, ‘Aloas’ of
heeft verteld. Doch hetgeen is overgebleven van de stieren en draken op de
Poort van Ishtar, laat daar geen twijfel over bestaan.
De stieren schrijden voort met de gratie en vurigheid van jonge paarden …
uiterst fijn afgewerkt en versierd. Wat zijn het schitterende dieren!
Niet zwaar en massief, zoals de Egyptische Apis, noch fantastisch en half
menselijk als de Assyrische stier, maar trotse, krachtige, jonge schepselen,
voortschrijdend de morgen in, en in staat een poort met 5 zware sluitbomen
op te nemen. Ik geloof dat die stieren de fijnste voorbeelden van
Babylonische kunst zijn, die er nog bestaan.
Hun metgezellen, de draken, zijn even mooi uitgevoerd”.
Belangrijke nota over hetzelfde onderwerp: fasc. 5, nr. 133, voetnoot 298.
Fascikel 28
3088