background image
1619.
25 december. –
Om 10 uur in de avond van de 25e zag ik de Heer en de leerlingen
terug. Reeds ver van dit kasteel gingen zij op een weg
(waarschijnlijk de wadi of vallei Djof volgend) tussen bossen.
In de verte zag ik allerhande vervallen muren en vele zuilen; het
scheen dat er zich arme mensen tussen gehuisvest hadden. Ik zag
dit in een vlugge blik.
De weg liep nog altijd naar het westen. Jezus reisde nu
buitengewoon snel. Wat mij ten zeerste verwonderde, in deze
kerstnacht kreeg ik, kort vóór het uur van de geboorte van de
Zaligmaker, taferelen te zien van geheel deze reis van Jezus, van
alle steden,
- van de heidenstad bij Kedar,
- van de eerst bezochte sterrendienaars,
- van de herders die hun afgodische dierenbeelden molken,
- van het woonkamp der H. Driekoningen, van Azaria te Atom,
- van de eerst-bezochte Chaldeeën en
- het laatst-bezochte afgodenkasteel:
ik zag overal de afgoden te pletter vallen; ik hoorde al hun
dierenbeelden brullen, loeien en schreeuwen.
Ik zag de koningen in hun tempel in gebed; zij hadden het kribje
met vele lichten opgeluisterd, en mij dunkt dat er nu ook het beeld
van een ezel bij stond; zij vereerden en gebruikten weliswaar hun
dierenbeelden niet meer, maar deze brulden toch ook, tot bewijs
dat Jezus werkelijk Degene was tot Wie de ster hen geleid
had. Menig zwakgelovige immers twijfelde hier nog aan.
(26 december). –
Ik zag sedert gisterenavond Jezus en de leerlingen nergens in een
huis of hut, maar gedurig op weg. Hij doorkruiste eerst een
Fascikel 28
3111