background image
Jezus drijft kramers uit de tempel
(Mt. 21, 12-13; Mk. 11, 15-17; Lk. 19, 45-46).
1706.
16 maart. –
Terwijl Jezus met de apostelen op weg naar Jeruzalem was,
kreeg Hij honger, maar deze honger scheen mij het
zinnebeeld te zijn van zijn heftig verlangen naar de
bekering van de Joden en naar de voltooiing van
zijn werk (de Verlossing door zijn lijden en dood).
Hij wenste dat zijn lijden reeds doorstaan mocht zijn,
want Hij kende er de grootheid van: het vooruitzicht
ervan deed Hem huiveren.
Hij naderde tot een vijgenboom aan de weg862 en keek
omhoog, en daar hij er geen vruchten, doch slechts
bladeren op vond, vervloekte Hij hem, zodat Hij
verdorde om nimmermeer vruchten te dragen.
Zo zou het gaan met hen, sprak Hij, die Hem niet
willen erkennen.
Ik kreeg ook de mededeling dat de vijgenboom hier de Oude
Wet verbeeldde, gelijk de wijnstok de Nieuwe Wet.
Hierop ging Jezus naar de tempel, en ik zag de takken en groene
kransen, die gisteren tot opluistering van zijn intocht gediend
hadden, aan de weg op hopen geworpen. Maar reeds waren weer
vele kramers vóór de tempel en in de eerste zalen geïnstalleerd.
Velen van hen hadden kasten, die zij op de rug droegen en uit
elkaar konden vouwen; zij plaatsten deze op stokken, die zij mee
862 Een traditie wijst de plaats van de vervloekte boom aan aan de Z-kant
van de Olijfberg, aan de weg die Jezus volgde op zijn grote tocht, zoals deze
boven aangetoond is (kaart in nr. 1697; cfr. D.B. Bethphage, k. 1708;
Oliviers: 2 oude schetsen; Mislin, III, 21; De Géramb, II, 6).
Fascikel 28
3238