background image
Inleiding. – Hoe de lijdensvisioenen begonnen.
1779.
In de avond van 18 februari 1823 kwam de schrijver (= Brentano)
bij het ziekbed van de zienster. Getroffen door haar edele,
verheven gelaatsuitdrukking, waarin haar lijden weerspiegeld lag,
offerde hij aan God in een vlugge zielsverheffing het lijden op
van de Heer, samen met het leed van allen die met hun kruis
beladen Hem nagegaan waren. Onder dit gebed wierp hij een blik
op haar gestigmatiseerde handen, doch verrassend vlug trok zij ze
onder de deken terug, alsof zij er een slag op gekregen had.
Hierover verwonderd vroeg de bezoeker: “Wat scheelt er U dan?”
Met sterke nadruk antwoordde de zieke: “Zeer veel!”
Terwijl de ondervrager nadacht over de zin van dit antwoord,
scheen de zieke in een diepe slaap verzonken.
Nadat dit een kwartier geduurd had, richtte zij zich opeens op in
zittende houding met de levendigheid van iemand die moeizaam
worstelt, stak naar de linkerkant van haar bed haar gebalde
vuisten uit als om een vijand terug te stoten en riep heftig
vertoornd uit: “Wat wil je met de schuldbrief van Magdalum?”
De bezoeker voor wie deze uitroep een raadsel was, vroeg
verbaasd: “Wie wil dan iets met de schuldbrief van Magdalum?”
En nu antwoordde zij met de opwinding van iemand die in een
gevecht verwikkeld is en die een hem gestelde vraag naar de
oorzaak van het gevecht beantwoordt: “Wel! daar komt de
vervloekte, de aartsbedrieger, de leugenaar van het begin (Joa. 8,
44), de satan, en hij houdt Jezus de schuldbrief van Magdalum en
nog andere schuldvorderingen onder de ogen en zegt dat Hij dat
alles heeft verspild.”
Op de vraag: “Wie heeft dit verspild? Tot wie wordt dat
gezegd?”, antwoordde zij: “Wel! tot Jezus mijn Bruidegom in de
Olijfhof.”
Fascikel 29
80