background image
ik vroeger niet gedaan en ik zag ze geheel anders dan gewoonlijk;
ze was nog niet vol en toch bevond ik haar groter dan bij ons (cfr.
fasc. 24, nr. 1241, voetnoot 674). In het midden bemerkte ik een
donkere vlek als een schijf die er vlak vóór geplaatst was en die
zelf in haar midden een opening scheen te hebben. Uit deze
opening nu straalde licht naar de nog niet volle en ronde zijde van
de maan. De donkere vlek leek een berg en rondom de maan was
een lichtkring als een regenboog (een natuurlijk verschijnsel,
zoals ook somtijds bij ons).
In zijn vertwijfeling verhief Jezus gedurende enige
ogenblikken met luide stem een angstig noodgeroep
en ik zag dat de 3 apostelen rechtsprongen, met de handen ten
hemel verschrikt toeluisterden en naar Hem toe wilden snellen.
(Hieruit blijkt dat hun rustplaats heel nabij was, aangezien zij Jezus 
hoorden die zich nochtans in de grot bevond).   
Petrus weerhield toen Jakobus en Joannes en zei: “Blijft gij hier,
laat ik eens tot Hem gaan!” En ik zag Petrus inderdaad gaan zien
en de grot binnentreden: “Meester, vroeg hij, wat overkomt U?”
En hij deinsde van schrik terug, toen hij Jezus daar zo zag, vol
bloed en van vrees terneergeslagen.
Jezus echter antwoordde niet en scheen hem niet te
bemerken. Dan keerde Petrus naar de 2 terug en zei dat de Heer
hem niet had geantwoord en niets deed dan kermen en
verzuchten. Nu vermeerderde nog hun droefheid; zij bedekten
weer hun hoofd en gingen neerzitten om te bidden onder tranen.
Ik echter wendde mij opnieuw tot mijn hemelse Bruidegom in zijn
bittere benauwdheid. De gruwelbeelden van de ondank, van de
ongetrouwheid en de zonden der mensen in de toekomst, wier
schuld Hij op zich had genomen en in wier plaats Hij nu gestraft
wilde worden, bestormden Hem steeds vreselijker.
Zijn strijd tegen de menselijke afkeer van het lijden duurde
voort. Meermalen hoorde ik Hem uitroepen: “Vader, is
het mogelijk te lijden voor mensen als dezen?
Fascikel 29
116