background image
overmoed deden, werd helaas! bij gebrek aan eenvoud al
spoedig door de armen onverstandig nageaapt.
Hierbij viel mij de herinnering te binnen aan onze arme
kloosterkerk, waarin men het smaakvolle, antieke, kunstig met
steen vervaardigde altaar, vermomd had onder een pralerige
bekleding van met verf besmeerd, zogenaamd gemarmerd
hout, dat van grootdoenerij getuigde. Nooit ben ik mijn spijt
daarover te boven gekomen.
***
Ik zag dat die smaad welke Christus in zijn allerheiligste
sacrament werd aangedaan, nog vermeerderd werd door de vele
kerkbeheerders die te weinig rechtmatigheidsgevoel bezitten om
hun goed te delen met de Zaligmaker op het altaar
tegenwoordig, met Hem die zijn leven voor hen gegeven heeft
en zich nog dagelijks geheel aan hen wegschenkt in het
sacrament van zijn liefde.
De armsten waren in hun schamele hutten dikwijls nog beter van
alles voorzien dan de Heer van hemel en aarde in zijn kerken.
Ach! hoe diep griefde die gierigheid en onherbergzaamheid van
de mensen Jezus, die zich als voedsel aan hen had
weggeschonken.
Men behoeft waarlijk niet rijk te zijn om Hem behoorlijk te
herbergen, die zelfs een glas water aan een dorstige gegeven,
duizendvoudig beloont. En hoe dorst Hijzelf niet naar ons!
Heeft Hij dan geen reden zich er over te beklagen dat het glas zo
vuil en het water zo bedorven is?
Ten gevolge van zulk een verregaande slordigheid zag ik de
zwakken geƫrgerd, het sacrament onteerd, de kerken verlaten en
de priesters geminacht. De onreinheid en onachtzaamheid
gingen ook weldra op de zielen der gelovigen over; zij waren
niet zorgvuldiger om het heiligdom van hun hart rein te houden.
Wanneer zij de levende God er in moesten ontvangen, lieten zij
het even besmeurd als de kerkbeheerders het tabernakel.
Fascikel 29
121