background image
De 6 goddeloze Farizeeën of beambten bleven, waar de weg
het toeliet, zo dicht mogelijk bij Hem; zij hadden elk een
verschillend foltertuig of priemstok in de hand, waarmee zij
Hem duwden, staken of sloegen. Op de plaatsen waar Jezus
op zijn blote en bloedende voeten over scherpe stenen, tussen
distels en doornen en netels voortgesleurd werd, terwijl de
gerechtsdienaars op betere voetpaden aan zijn zijden gingen,
daar trof de spot en de goddeloze toespeling van de 6
Farizeeën het minnende Hart van Jezus.
Zij schimpten b.v. als volgt: “Hier heeft zijn voorloper de
Doper Hem geen goede weg bereid!”
Of: “Waarom verwekt Hij niet de Doper uit zijn graf om Hem
de weg te bereiden?”
Voorts: “Hier gaat de profetie van Malakias niet in vervulling:
Zie, Ik zend mijn Engel voor u uit om U de weg te bereiden.”
Dergelijke spotternijen, die zij om de beurt uitbrachten en
waarover de anderen dan telkens in hoongelach tegen Jezus
losbarstten, waren een nieuwe spoorslag voor de
gerechtsdienaars om hun wreedheden tegen Jezus te
vermenigvuldigen en Hem de een of andere pijniging aan te
doen.
Na Jezus aldus nog enige tijd voortgedreven te hebben, bemerkten
zij dat op enige afstand meerdere personen hier en daar
rondzwierven en op de uitkijk waren. Inderdaad, op het gerucht
dat Jezus gevangen genomen was, waren verscheidene leerlingen
te voorschijn gekomen van Betfage en uit andere schuiloorden om
af te spieden wat er met hun Meester zou gebeuren. De vijanden
van Jezus begonnen te vrezen dat die kerels wellicht een overval
Door andere auteurs worden de paden van de Kedronvallei stenig genoemd
(b.v. Beaufays, De Godmens, 206).
“De weg die van de Olijfberg afdaalde, was steenachtig, rotsig en bezaaid
met kiezelstenen, zoals het heden nog te zien is. Een oude legende
vermeldt dat Jezus op deze weg door het woest geweld van de soldaten
zevenmaal op zijn knieën en ellebogen te gronde gevallen is en zich zeer
smartelijk gewond heeft.” (Christus’ Leven, 494, Kochem).
Fascikel 29
172