background image
Allen trekken op naar Sion, op welks hoogte fakkellicht schittert
en gedruis en geschreeuw weerklinkt. Hier en daar hoort men nog
kloppen aan de deuren en de poorten van de voorhoven om de
bewoners te wekken. Het rumoer en het lawaai herleven te allen
kante in de stad. Men opent, ondervraagt, krijgt een uitnodiging,
kleedt zich in allerijl aan en begeeft zich naar Sion.
Nieuwsgierigen of bedienden trekken mee om te zien wat er
gaande is, hoe de zaken verlopen en om het aan de
thuisgeblevenen te berichten. Ijzeren grendels of houten
sluitbalken hoort men met zwaar gerucht achter menige deur weer
toeschuiven: de mensen zijn bang en vol vrees voor oproer.
Hier en daar komen zij buiten de deur om aan bekende
voorbijgangers nieuws over het gebeuren te vragen. Soms
springen voorbijgangers haastig binnen bij degenen die van hun
gezindheid zijn.
Men hoort allerlei uitlatingen, die door haat en leedvermaak
ingegeven zijn, gelijk men in soortgelijke omstandigheden ook
nog heden te horen krijgt. Zo zegt daar een: Lazarus en zijn
zusters zullen nu ondervinden met Wie zij zich ingelaten hebben.
Joanna Chusa, Suzanna, Maria Markus en Salome zullen zich ook
te laat berouwen over hun dweepzucht. En hoe zal Serafia, de
vrouw van Sirach, zich nu vernederd voelen voor haar man, die
haar zo dikwijls haar vriendschap voor de Galileeƫr verweten
heeft. Al de aanhangers van die dweper, die onrustzaaier, zagen
steeds zo medelijdend neer op allen die hun gevoelen niet
deelden. Nu zal menigeen niet weten waar zich van schaamte te
verbergen. Nu laat niemand zich zien om mantels, sluiers en
palmtakken onder zijn voeten en onder zijn lastdier te spreiden.
Die schijnheilige huichelaars, die zich steeds beter waanden dan
alle overigen, zullen nu ook wel een onderzoek te doorstaan
krijgen en loon naar werken ontvangen, want zij zijn allen in de
onderneming van die Galileeƫr betrokken. Zijn zaak had reeds
dieper wortel geschoten dan men vermoedde.
Ik ben benieuwd welke houding Nikodemus en Jozef van
Arimatea zullen aannemen; reeds lang heeft men geen vertrouwen
Fascikel 29
190