background image
Zonsverduistering. – Tweede en derde
kruiswoord (Mt. 27, 45; Mk. 15, 33; Lk. 23, 43-45;
Joa. 19, 25-27).
1937.
Tot omstreeks 10 uur, het ogenblik waarop Pilatus het
doodsvonnis had uitgesproken, was in de morgen af en toe een
hagelbui gevallen (nr. 1922).
Hierop volgde helder weer en zonneschijn tot 12 uur en nu kwam
zich een roodachtige nevel vóór de zon plaatsen.
Om het 6e uur volgens de zon, dit was, gelijk ik zag, omstreeks
half één – want de Joodse tijdrekening is anders en wijkt af van de
zon – ontstond er een zeer wonderbare zonsverduistering.
(Men moet weten dat de lengte der uren bij de Joden langer was 
naar gelang de dagen langer waren, terwijl de zon‐uren allemaal 
gelijk zijn).  
Hoe het verschijnsel ontstond werd mij duidelijk met alle
bijzonderheden aangetoond, maar helaas! ik kon het niet
onthouden en ik beschik evenmin over woorden om het weer te
geven of uit te drukken.
Ik was in het begin van de gebeurtenis als buiten de aarde en ik
zag allerlei hemelkreitsen (= hemelsferen, kringen) en sterrenbanen
wonderbaar elkander doorkruisen.
Ik zag de maan aan een andere zijde van onze aarde en zag haar
als een vliegende vuurbol een snelle vaart nemen of sprong doen,
en dan was ik weer in Jeruzalem en zag de maan boven de
Olijfberg vol en bleek te voorschijn schieten en ze vloog uit het
oosten met grote snelheid op tot vóór de zon, die reeds door een
rode nevel verduisterd was.
Eerst zag ik aan de oostkant van de zon als een duistere bank die
een grote berg werd en haar weldra geheel verborg.
In het midden was dit beeld of verschijnsel vaal, maar er omheen
Fascikel 31
491