background image
muren, men zou u door het vuur in de as moeten leggen, zulk een
schuld hebt gij op u geladen!”
Deze uitlating van die vreemde voorname lieden was voor het
volk een steun- en uitgangspunt; men begon overal te morren en
te jammeren om de misdaad. De gelijkgezinden zochten mekaar
te benaderen. Alle nog aanwezigen versmolten tot 2 partijen:
-
de ene weeklaagde en morde verontwaardigd;
-
de andere daarentegen schimpte en raasde.
De Farizeeën werden hoe langer hoe benauwder en daar zij voor
een volksoproer vreesden, te meer daar ook binnen de stad alles in
onrust was, onderhandelden zij in allerijl met de hoofdman
Abenadar en wisten van hem gedaan te krijgen dat mannen naar
de naaste poort (van Efraïm of Kalvariepoort) gezonden werden
om ze te sluiten en zo de verbinding met de stad af te snijden.
Tevens werd een bode naar de stad gezonden om 500 man uit
Pilatus’ en Herodes’ lijfwacht ter versterking te vragen om
mogelijke onlusten te voorkomen. Intussen wist Abenadar door
streng op te treden de orde en de rust te herstellen. Ook legde hij,
om het volk niet te verbitteren, de spotters het zwijgen op.
Aanstonds na 3 uur werd de hemel helderder; de maan
verwijderde zich nu van de zon en wel in de tegenovergestelde
richting; de zon brak door en haar stralen schenen eerst mat
omneveld en rood. De maan daalde terug naar de
tegenovergestelde kant zo snel dat ze scheen te vallen.
Langzamerhand begon de zon ook stralender te schijnen; de
sterren verdwenen, maar de hemel bleef toch nog somber.
Naar gelang het licht terugkeerde, vermeerderde ook weer de
driestheid van de spotters; zij waanden zich de overwinnaars en
op dit ogenblik was het dat zij zeiden: “Hij roept om Elias.”
Abenadar evenwel wist de rust en de orde te bewaren.
Fascikel 31
505