background image
Katarina spreekt meerdere keren van die gewoonte der Joden om de 
plaatsen te vereren, waar Gods macht of goedheid of bijzondere 
bescherming zich geopenbaard hadden, waar een heilsgebeurtenis had 
plaats gehad of een heilige profeet had geleefd, enz.   
Één van deze passages is de volgende:  
“Te allen tijde hebben de Joden de plaatsen waar iets heiligs of 
gedenkwaardigs geschied is, zeer hoog in eer gehouden en geen 
plaats waar een gebeurtenis van hoger betekenis is voorgevallen, 
vergeten zij; zij richten er gedenkstenen op en gaan er heen in 
bedevaart en bidden er, enz.  (zie fasc. 30, nr. 1864, voetnoot 64; 
fasc. 31, nr. 1921).   
“De Joden hebben een grote eerbied voor alle plaatsen die door een 
blijk van Gods almacht (of liefde) geheiligd zijn; zij raken die aan, 
kussen die en werpen er zich op neder (fasc. 31, nr. 1921, ev.).  
Hoe zouden de eerste christenen Kalvarië hebben kunnen vergeten, 
waarop God zijn hoogste liefdeblijk gegeven had, of het H. Graf, waar Hij 
zijn grootste en belangrijkste wonder en machtsteken bij uitstek verricht 
had door levend eruit op te staan?  
Aan deze plaatsen, naar het voorbeeld van Maria, uit godsvrucht, uit 
behoefte van hart en gemoed, bleven de eerste christenen gehecht; zij 
konden ze niet uit het oog verliezen, gingen ze bezoeken, gingen er 
Gods macht en liefde overwegen en dankbaar hun verlossing gedenken.   
Waarom zouden de christenen toen minder met ontroering en troost 
overstelpt zijn geworden, dan de latere pelgrims, die op die heilige 
plaatsen niet zelden een vloed van tranen storten?   
Woedde er vervolging, dan nog begaven zij er zich heimelijk heen.   
In de aanvang was het hun wellicht niet zo moeilijk, daar de plaats 
toebehoorde aan Jozef van Arimatea en ze uit zijn handen wel in de 
handen van christenen zal zijn overgegaan.   
Daar was de eerste bisschop van Jeruzalem om over die heilige plaatsen 
te waken, Jakobus de Mindere, die in 62 opgevolgd werd door zijn halve 
broeder Simeon, zoon van Maria van Kleofas en van haar derde man 
Jonas, dus familieleden van Jezus.   
Fascikel 32
594