background image
In 614‐615 werd ze door de Perzische vandalen tijdens hun verovering 
van Palestina volkomen verbrand.   
Bij gebrek aan middelen werd ze niet in haar geheel hersteld, maar 
door abt Modestus vervangen door 4 kapellen die elk een heilige 
plaats overdekten, nl.  
1. het H. Graf,  
2. Kalvarië,  
3. de plaats of grot van de kruisvinding en  
4. nog een plaats waarschijnlijk de steen van de zalving, waarop 
Jezus’ lichaam voor de begrafenis bereid werd, zoals wij zullen 
zien.  De laatste kapel was aan de H. Maagd toegewijd.  
Tijdens de veroveringen van khalief Omar werden deze kapellen 
gespaard en in ‘t bezit van de christenen gelaten, doch in 1009 door 
de Egyptische khalief Hakem tot de grond toe neergehaald.   
Reeds in 1048 herrezen ze opnieuw door toedoen van de Griekse 
keizer Monomachus.   
In 1099 namen de kruisvaarders Jeruzalem in.  Het wordt hun als een 
grote verdienste aangerekend dat zij de verschillende heilige 
herinneringsplaatsen weer in één grote kerk verenigd en onderling 
verbonden hebben.  De inrichting was praktisch en vernuftig en de 
kerk een juweel van bouwkunst.   
Saladin liet ze na zijn overwinning op de kruisvaarders in 1187 in het 
bezit van de christenen en ze bleef het tot heden.   
In de jaren 1967‐1970 werd ze, dankzij de eensgezindheid en 
overeenkomst tussen katholieken, Grieken en andere 
godsdienstgroepen geheel vernieuwd met behoud van haar 
Fascikel 32
596