background image
Jezus wordt in het graf gelegd (Mt. 27, 59-61; Mk.
15, 46-47; Lk. 23, 53-55; Joa. 19, 39-42).
1986.
De mannen plaatsten nu het heilig lichaam op de lederen
draagbaar (d.i. bestaande uit houten kader of omlijsting met
lederen bodem). Zij bedekten het lichaam met een bruin kleed en
schoven door de baar aan weerskanten een lange draagboom.
Dit herinnerde mij levendig aan de Ark van het Verbond.
Nikodemus en Jozef gingen als dragers voorop; zij hadden de
voorste uiteinden van de stangen op hun schouders (cfr. nr. 1984,
voetnoot 173, naar beneden toe: men draagt het lijk op de
schouders naar het graf). Als achterste dragers volgden Abenadar
en Joannes. Daarna kwam de H. Maagd, Maria Heli haar oudste
zuster, Maria Magdalena en Maria van Kleofas, gevolgd door de
groep overige vrouwen die op enige afstand waren blijven zitten,
nl. Veronika, Joanna Chusa, Maria Markus, Salome Zebedei,
Maria Salome en Salome van Jeruzalem; Suzanna en een te
Jeruzalem opgevoede dochter van een broer van de H. Jozef met
name Anna. De stoet werd gesloten door Kassius en de bekeerde
soldaten. De andere vrouwen, zoals Maroni van Naïm, Dina de
Samaritaanse en Maria de Sufanitische bevonden zich op dit
ogenblik te Betanië bij Marta en Lazarus.
Twee soldaten gingen voorop met vlammende toortsen, want in
de grafspelonk hadden zij licht van doen. Terwijl zij met
gedempte stem op een weemoedige toon psalmen zongen (cfr.
fasc. 5, nr. 136, voetnoot 310), trokken zij zowat 7 minuten door
het kleine dal naar de graftuin en op dit ogenblik zag ik op de
hoogte aan gene zijde van het dal Jakobus de Meerdere, broer van
Joannes. Hij sloeg de lijkstoet gade en trok zich dan terug om het
Fascikel 32
630