background image
die vóór de ingang van de voorkamer was. (Zij bleef dus in de
tuin zonder in de gracht af te dalen). Hier boog zij zich voorover
(Joa. 20, 11) om door de dieper gelegen deur en door de
voorkamer in de grafcel te zien;
en terwijl zij haar lange haren, die voor haar ogen vielen, met
beide handen weghield, zag zij 2 engelen in witte priesterklederen
zitten aan het voet- en aan het hoofdeinde van de lijkbank en op
hetzelfde ogenblik hoorde zij de stem van één der engelen tot haar
zeggen: “Vrouw, waarom weent gij?”
In haar hevig verdriet, geobsedeerd als zij was door deze éne
gedachte, waarbuiten zij niets scheen te weten: “het lichaam van
de Heer is weggenomen, het is niet meer daar”, riep zij
troosteloos uit: “Zij hebben mijn Meester uit het graf
weggenomen en ik weet niet waar zij Hem gebracht hebben!”
Dit zeggend en niets dan de doeken bemerkend, wendde
Magdalena zich gelijk een zoekende om; zij was immers
overtuigd dat zij Hem zeker zou terugvinden; zij had een vaag
voorgevoel van zijn nabijheid, zodat zelfs de verschijning der
engelen haar van haar drang en haar zoeken naar Jezus niet kon
afleiden. Het was alsof zij volstrekt niet wist dat die personen
engelen waren; zij kon aan niemand denken dan aan Jezus die
Fascikel 32
721