background image
2040.
Daarop werd een lange tafel bereid hier in de voorzaal, die aan
alle zijden opengezet was naar het met bomen omgeven en
beplante binnenhof (dus naar 3 zijden). Dit binnenhof zelf was
door een muur omsloten. De tafel was zo lang dat de leerlingen
die de uiteinden innamen, buiten het huis in de open lucht zaten.
Heden zaten mannen en vrouwen aan dezelfde tafel, en wel
rondom, behalve dat aan de kant van de ingang (versta:
hoofdingang), naar het binnenplein, tussen de aanzittenden, 3
openingen gelaten waren om de spijzen op te dienen.
De vrouwen zaten aan het einde van de tafel (zie fasc. 10, nr. 258,
voetnoot 73); zij droegen sluiers, doch deze hingen niet vóór hun
aangezicht neer en zij hadden ook lange, witte klederen aan. Zij
lagen niet dwars gelijk de mannen, maar ZATEN met de benen
gekruist (onder zich; cfr. fasc. 14, nr. 495, voetnoot 236) op een
soort van kleine voetbanken, waaraan een steel tot handgreep
was211.
Midden aan de tafel lagen Petrus en Joannes tegenover elkander;
zij scheidden de rijen der mannen af van die der vrouwen. De
apostelen en zeventien leerlingen lagen aan hun beide zijden; hier
hadden zij andere rustbanken dan in het laatste avondmaal, nl. een
klein gevlochten ligkussen; het had aan de zijden een dikke rand
en van achteren een gevlochten handgreep; er was een verdieping
in waarin de linkerheup, waarop zij lagen, juist paste. Die
211 Als K. even vóór de verwijzing een paar keren het woord ‘zaten’ gebruikt
heeft, terwijl zij sprak van mannen die aan tafel AANLAGEN, was dit alleen
bij manier van spreken.
Voetbankjes of lage zitbankjes waren bekend bij de Joden en in het Oosten,
hoewel men het eenvoudiger vond op de grond te zitten.
Zulke voetbankjes zijn in de H. Schrift nochtans niet, of maar een zeldzame
keer genoemd in enkele metaforische uitdrukkingen, zoals in deze zinsnede:
“Zit neer aan mijn rechterhand, tot Ik uw vijanden stel tot voetbank voor uw
voeten.” (Ps. 110). Ook stoelen waren niet onbekend.
In D.B. Escabeau ziet men een afbeelding die een Assyrische koning
voorstelt, gezeten op een hoge stoel met de voeten op een bankje.
Fascikel 33
750