background image
Aankomst van andere apostelen en leerlingen. –
Bijzonderheden over hen.
2214.
Meegedeeld op 13 augustus 1821. –
Ik was heden getuige van de goddelijke dienst, zoals op de
voorgaande dagen. In de loop van de dag zag ik de H. Maagd
verscheidene malen opgericht en met een lepeltje vocht verkwikt
worden.
 ‘s Avonds om 7 uur zegde K. in haar slaap (of extase):  
Nu is ook (de opvolger van) Jakobus de Meerdere aangekomen28.
28 De opvolger van Jakobus de Meerdere. – Feitelijk staat er in de tekst
zonder meer ‘Jakobus de Meerdere’. Maar dit moet als een vergissing of
verwarring beschouwd worden. Katarina heeft zelf herhaaldelijk verklaard
dat Jakobus vele jaren vóór de dood van de H. Maagd de marteldood te
Jeruzalem ondergaan heeft. Zo in zijn levensschets.
Hier lichten wij er enkele regels uit:
“Jakobus vertrok daarop uit Spanje om zich naar Jeruzalem te begeven.
Op deze reis bezocht hij Maria te Efeze. Hier voorspelde Maria hem dat zijn
dood te Jeruzalem nabij was, versterkte en troostte hem.
Jakobus nam hier afscheid van zijn broer Joannes en zette zijn reis naar
Jeruzalem voort …
Ik zag hem in Jeruzalem kort vóór Pasen gevangen genomen worden …
Hij zat niet lang gevangen en werd in hetzelfde gerechtshuis, waar Jezus de
dood schuldig verklaard werd, veroordeeld … en werd onthoofd.
Midden in deze tekst, hier veel verkort, plaats Brentano deze nota: “Hier
gelijk op meer andere plaatsen, heeft K. allerduidelijkst gezegd dat Jakobus
de Meerdere vóór Maria gestorven is en dat hij niet tegenwoordig geweest is
bij haar dood te Efeze, want deze dood deed zich eerst veel later voor.
De tegenovergestelde uitlating in het verhaal van Maria’s dood in het Leven
der H. Maagd, moet in overeenkomst met deze passage verklaard worden.
In dit verhaal bedoelt zij óf Joses Barsabas, zijn plaatsvervanger, óf
Jakobus’ geestelijke tegenwoordigheid. (Later in nr. 2249 komt dit terug).
Wij menen nochtans dat de vergissing op een betere wijze verklaard kon
worden. Straks in nr. 2217 zal K. zeggen: “Gedurende deze beschouwingen
had ik relikwieën bij mij van Andreas, Bartolomeüs, Jakobus de Meerdere en
de Mindere en van andere leerlingen en H. Vrouwen …”
Fascikel 35
72